13. On on you noblest English!!
- Marc Krone

- Sep 9, 2020
- 13 min read
Updated: Jan 23, 2021

Het grote verschil tussen een hike en een vakantie aan de Costa del Sol is dat je op een hike constant herinnerd word aan het feit dat de heersende omstandigheden van het ene op het andere moment kunnen veranderen.
“Everything must change” zal zo’n beetje mijn lijflied worden op deze tocht. Op Ibiza kan je in je bungalow gedachteloos wegzakken in het “dolce fa niente”.
Ik herinner mij een zes weken lange zomervakantie die ik met mijn ex Yond doorbracht in het huisje in Frankrijk. Wij reisden vaak in de zomer en hadden besloten dat we dat jaar “rust“ nodig hadden. Zes lange weken waren we in Prunet. Van de hele 1,5 maand kan ik mijn letterlijk niets herinneren. Het leven heeft zich daar in één lange geestelijke saaiheid voltrokken.
Vaak als je loopt verlang je daar hevig naar: een dag zonder opletten, gevaar, uitdagingen, problemen en opgave‘s. Maar na een dag aan een meer of aan zee ben ik alweer doodzenuwachtig van de intense saaiheid. Niet dat ik het niet kan… Ik ben er meester in! Geef mij drie weken naakt aan een privé-zwembad en mij hoor je niet. Ik hang in mijn blote piemel lezend aan de waterkant en verslindt vier boeken in drink 375 koppen koffie.
Maar het is als leven onder verdoving. Zo’n verdoving waaruit je pas wakker wordt als het tijd is om te sterven.
Ik denk dat ik -nu ik ouder wordt- dat steeds minder ambieer.
Vandaar dat ik mijzelf nu half bevroren, kapot van liefdesverdriet en geplaagd door existentiële angst terug vind op een stervende gletsjer.
“Welk wapen verkiest u“ vroeg de Graaf. “Het kanon“ antwoordde de Baron.
Ik moet door, voordat mijn tenen helemaal bevriezen.
Voetje voor voetje schuifel ik nu langs de rand van het sneeuwveld verder de flauw oplopende kom op. Sneeuw, water en stenen wisselen elkaar af. Ik laat me een paar keer verleiden om de makkelijk lijkende sneeuwvlakte te belopen. Maar ik kom al snel op mijn pogingen terug: te glad, te weinig grip en tot twee keer toe ga ik ongenadig onderuit en haal mij tot bloedens toe open aan de verijsde sneeuwlaag.
En dan gebeurt wat ik al vreesde. De sneeuwvlakte verwijdt en verbreedt zich en nergens is er in de wijde omtrek nog een Waymark te vinden. Er lopen her en der over de vlakte hele oude dicht geslibde en toegevroren sporen. Maar nergens verse tekens van menselijke aanwezigheid of een hint van waarheen.
Tekenend voor mijn situatie. Dus richt ik mij op een punt aan de overkant van de ijszee waar ik, het dichtstbij, rotsen zie. Ik haal diep adem en begin me een schoppend een weg in de sneeuw te banen.
Een dikke drie uur bezig. Ooit moet ik toch die verdomde hut te zien krijgen? De hut is mij namelijk in geuren en kleuren beloofd door Rudy de Bierrijder en nu wil ik hem zien ook! De oversteek gaat redelijk maar hoe ik ook speur geen enkel teken van iets rood wits. Links loop de ijsvlakte door in een soort smaller wordend ijzig ravijn. Rechts voor mij gaat het weer omhoog en is er zowaar groen.
Keuzes.
Links fout lopen betekent een gevaarlijke steile ijshelling af die ik daarna weer op moet. Heel onaantrekkelijk en gevaarlijk nu ik zo moe ben.
Rechts fout lopen betekent zinloze hoogtemeters maken die je daarna weer prijs moet geven.
Toch kies ik voor het laatste want, zo redeneer ik, als de hut hoger ligt dan zit ik goed; zo niet dan heb ik een ieder geval overzicht. Waarom ik niet op de kaart kijk om te zien hoe het zit? Nou daar ben ik juist twee uur geleden afgelopen. Mijn kaart is op.
En ik moet een nieuwe. Had ik gisteren aan de departementale weg natuurlijk naar de pas moeten lopen om daar bij een winkel (als die er al was geweest) een nieuwe te kopen maar... regen en koekjes zullen we maar zeggen.
Kaarten! Oh hemelse uitvinding. Hoeveel reizen heb ik al niet gemaakt zonder een stap te verzetten. Je kon mij -en kan mij nog steeds- geen groter plezier doen dan mij met een stapel goede topografische kaarten en een kop koffie alleen te laten. Namen van plaatsen proeven. Met je vinger het verloop van wegen en stromen volgen, en via hoogtelijnen je de vorm van de bergen voor te stellen.
Ik heb wat afgedroomd.
Op de lagere school kon ik al urenlang over de uit triplex uitgezaagde en op multiplex geplakte Nederlandse provincies hangen. Montessori. Je moest met de kleine-bosatlas de namen van de op de triplex geschilderde plaatsen, wateren en landstreken (ook zo genoemd door de juf) opzoeken en de kleine celluloid naamkaartjes uit het bijbehorende doosje “Friesland” op de goeie plek leggen.
Rood voor de plaatsnamen, blauw voor de wateren, geel voor de landstreken. (Die Maria toch met haar gekleurde leermiddelen. Taaldozen met gekleurde hoekjes, de bruine trap, de roze toren. Sinds haar zijn klinkers nog altijd blauw en medeklinkers roze.) Je leerde via die gekleurde kaartjes de namen. Dan kon je als in een soort memory-spel jezelf controleren.
Later zat ik uren op de gele Michelin kaarten Frankrijk door te reizen. In de opeenvolgende uitgaven zag je dan langzaam het land veranderen: autowegen verschijnen, industriegebieden groeien en uiteindelijk ook de grenzen en vuurtorens verdwijnen.
Dromen van hangen in kleine dorpscafés, en zwemmen in net ontstane stuwmeren (later goddank ook allemaal werkelijk gedaan)
Een landkaart heeft altijd een belofte van avontuur in zich,.
En hij slijt, wordt nat en scheurt. Oorlogsverwondingen. Digitale kaarten hebben dat niet. Die hebben geen geur, geen schuur, geen historie. En bovendien als je batterij leeg is zijn ze weg. Levensgevaarlijk. Nee ik wil papier in mijn handen. Maar daarmee sleep je je na 14 dagen een ongeluk aan uitgelopen kaarten. Van de opbrengst van het papier alleen al kan je een blinden-geleidehond kopen. Om maar te zwijgen van de vele extra kilo’s die je meesleept (zeker als het -zoals nu- vochtig is: je hebt gewoon een pak natte kranten mee)
Het duivelse is dat je met dit gewandel de hele tijd jezelf in een staat van verwachting houdt. Wat dat betreft is het de ideale metafoor voor een onvervuld leven. Als je op ijs loopt wil je rotsen en als je eenmaal bij de rotsen aangekomen bent zie je onvoorstelbaar op tegen de klim. Heel langzaam kom ik erachter dat twee dingen tegelijkertijd strijden. Je realiseert je dat je eigenlijk nooit helemaal tevreden bent. (Heftig!)
Maar je realiseert je meteen ook dat die lichte ontevredenheid er tevens voor zorgt dat je beweegt, doorloopt, voorwaarts gaat.
Als ik helemaal Zen zou zijn dan was ik nu gewoon met mijn gat op het ijs gaan zitten en als een soort boeddhistische Wim Hof -onaangedaan door vocht of vrieskou- in verzadigde verrukking verzinken. Maar niks van dat alles, ik maak mijzelf wijs dat achter de horizon het geluk ligt. En die koekjes van gisteren helpen allang niet meer. Die zitten nota bene onaangebroken in mijn rugzak en ik ben te moe om ze eruit te halen. Nee wij willen verlangen. Zoeken. Pijn hebben. Smachten.
Het begint mij te dagen dat ik als een soort van hamster in een looprad gevangen zit tussen verlangen en aversie terwijl er zich intussen een helse strijd in heden en verleden in mijn geest afspeelt. Op een hele zeldzame momenten na, schijn ik nooit langer dan 2 minuten werkelijk in het heden te kunnen zijn. Zoals vroeger als kind gedachteloos tekenen of urenlang met een snorkel en duikbril naar de zeebodem van Joegoslavië kijken naar bewegingsloze zeekomkommers. Nee ergens tussen toen en hier heb ik gedachteloos genieten achtergelaten (waarschijnlijk samen met een zonnebril verloren).

Na 20 minuten klimmen bevind ik mij op een kleine vlakke plek en er schijnt inderdaad iets van een smal pad te zijn en zelfs iets van een teken. Door! Je hoeft mij maar iets te laten zien wat op de juist weg lijkt en ik klamp mij eraan vast als Kate Winslet aan een deur... tot dat: weer tien gevaarlijke en steile momenten verder ik op een grassig plateau sta. Hoog als een soort bergbalkon.
Diep beneden mij ligt een hut.
Helemaal aan de andere kant van de vallei.
Ik zit dus helemaal fout: 30 minuten totaal nodeloze inspanning. Een straaltjes zweet loopt langs mijn bilspleet naar beneden. Als een soort hete wanhoopstraan: ik ben echt helemaal doorweekt. Het is een half uur terug; dan de sneeuwvlakte over naar het laatste zekere punt. Licht wanhopig realiseer ik mij dat dat wellicht nog weer eens 30 minuten betekent. Ergens heb ik een oerdomme fout gemaakt. Want ik kan niet de eerste zijn in drie jaar die hier voorbij komt. Rudy de Bierijder heeft dit notabene eergisteren in tegenovergestelde richting gelopen. Ben ik dan zo stom?
Hopla het ego kan het nog wel een deuk bij hebben.
Eenmaal terug bij het laatste teken kijk ik naar de, tevergeefs, afgelegde route die rechtsvoor mij naar boven gaat.
Ik moet dus toch ergens de steile ijscouloir naar beneden.
En ik besluit het meest voordehandliggende: recht door de vlakte over. Dan maar zien.
Een klein half uur later sta ik in de smalle gang die naar beneden loopt. Heel logischerwijs, precies waar de sneeuw overgaat in rotsen, vind ik het pad terug. Een onmisbare logica als je weet dat de hut ongeveer 300 m lager ligt…
Voorzichtig mijn stokken in de sneeuw rammend begin ik aan de afdaling door het smalle ravijn. Even later bereik ik een soort rand vanaf waar het plots veel steiler wordt. En onder mij ligt een schitterend meer. Op het oppervlakte waait de wind steeds verschillende patronen. Donker. Licht. Gerimpeld. Glad. Het is betoverend.
Diezelfde wind hoor je tegelijkertijd door de spleten ver boven mij donderen gieren en fluiten. Een vreemd soort van abstracte muziek… weer heb ik in even zo’n ”daar doe je het allemaal voor” moment.
Ik weet dat over een half jaar dit moment zich automatisch onder invloed van het leugenachtige geheugen zich verlengt, want in werkelijkheid zijn dit soort magische momenten vaak niet langer dan 10 seconden.
Tijd en gevoel verdwijnen. Heel even. Maar voor je het weet is de geest terug met goede raad: “Pas op, direct gaat het regenen!” en “Let op het is hier koud. Je hebt honger, dorst en moet pissen” En hij geeft je de pijn aan je hiel terug die je al een halve dag niet meer voelde.
Elke keer dat de mens heel even zijn gewicht verliest en een aanloop neemt om te gaan zweven trek de zorgelijke geest hem terug naar de aarde. En stopt hem vol met gepieker.
Zie dan maar eens te blijven zweven!
Vanochtend was het de eerste keer sinds het begin van de tocht dat angst mij weer overviel.
Twee maanden nog, dacht ik! Terwijl: ik ben nog niet eens zes dagen bezig. Problemen komen weer op. Voor het eerst denk ik weer: hoe ga ik dit in mijn eentje volhouden? Ik ben bang, en terwijl ik mijn bangheid probeer weg te mediteren doet alles in mijn lichaam pijn, Mijn benen, ik weet niet, kijk in spiegel, herken mezelf niet. Denk af en toe dat de wereld veel minder zorgen zou hebben als ik er niet meer ben. Maar dan dat dat zelfs dat onzinnige gedachte is. De wereld zou het koud aan de kont roesten wat ik doe. Ik moet het gewoon zelf doen, stapje voor stapje. Ik merk dat ik mijzelf helemaal van de bodem moet opbouwen. Terwijl ik dit schrijf vallen de tranen over mijn wangen. Ik voel me zo klein, zo alleen, zo verlaten. Ook zo zo weinig ertoe doen en dat is precies hetgeen waarover het gaat natuurlijk. We doen er allemaal heel erg weinig toe. We zijn niets en als we dat in het hoofd houden, is alles een cadeautje.
A speck of dust.
Try to survive en kijk naar de koeiendrol. Hoor de vogel fluiten en hoop dat het niet gaat regenen. Dat is het. Meer niet.
Iedereen vindt het helemaal te gek en supercool wat ik doe. Iedereen kijkt vrolijk en bewonderend, steekt zijn duim op en zegt: Ahhhhh dat is nou echt geweldig en fantastisch. Wat ben jij een held! Maar niemand schijnt zich te realiseren dat 90% van deze tocht of fysieke of geestelijke pijn is. Dat er de hele tijd zinderende en wonderlijke angst is onder in je lijf. Dat je niet weet wat of hoe. En dat het weerbericht zegt dat het de komende tien dagen, ja TIEN dagen, gaat onweren en regenen.
Nu ik ouder ben, ben ik eigenlijk constant bang. Vroeger rende ik gewoon de bergen op en had iets van: ik ben sterk genoeg om er weer af te komen. Geen problemen. Maar nu: ik monitor elk klein pijntje, elke kleine verandering in mijn lichaam. Voel nu dat mijn kuit aan de linkerkant begint op te spelen. Als ik daar kramp krijg dan kan ik niet voor of achteruit. Dan zit ik helemaal in mijn eentje op een heel ingewikkelde bergpas en dan….?
Ik wordt mij steeds meer en steeds dieper bewust van mijn eigen vergankelijkheid en mijn broosheid. Heel broos loop ik als een klein trillend vlindertje door een totaal onverstoorbare natuur die links en rechts schoonheid strooit alsof het niets is. Maar overal onder en achter iedere steen, achter elke berg, achter elk bosje schuilt de mogelijke vernietiging van de vlinder. Dat wil zeggen dat je heel erg leert om heel erg op jezelf te letten en heel erg bij jezelf te blijven. Voor jezelf te zorgen, niet harder te gaan dan mogelijk. Dan menselijk is. steeds op te letten en daarbij te proberen om de schoonheid van het alles: de daverende en duizelingwekkende schoonheid in je op te nemen. Dat is nog niet zo makkelijk als je hoofd vol zit met kleine zorgjes over je eigen overleven.

En dan ga ik onderuit en glij half op mijn kont, half op mijn rugzak over het steile ijs naar beneden. Ik kan zowaar een beetje remmen door mijn kruis omhoog te duwen.
Alle hoop op cool en macho is nu echt vervlogen. Ik moet uit alle macht proberen geen stenen te raken wil ik ooit nog sex hebben. Ik moet zorgen dat ik mijn uitrusting heel houd. Met mijn stokken kan ik uiteindelijk remmen. Ik kom tot stilstand en ben uiteindelijk tevreden dat ik zeker 150 meter horizontaal heb afgelegd en sta uiteindelijk op om onmiddellijk weer ongenadig door mijn gladde schoenen op mijn bek te gaan.
Ik barst uit in een soort gierende lach.
Niemand heeft dit gezien maar het is zo ontzettend sullig en onhandig dat ik niet anders kan dan een geweldig humeur te krijgen. Ik sta in mijn eentje te schuddebuiken van het lachen met een natte kont en geschaafde handen.
Niets gebroken! Je kan toch maar geluk hebben!
Het is nu niet ver meer naar de oever en als ik daar aankom kan ik eindelijk het hele meer overzien. Tot mijn verbazing ligt er links helemaal geen hut. (Ik ga er morgen pas achterkomen dat dat een heel andere -Italiaanse- refugio is die bovendien gesloten is.
Maar op de rechteroever onder een vreemde schoorsteenachtig bouwwerk op een bergtop erachter ligt wat ik zoek: een heel klassieke berghut: rood-witte luiken die openstaan en een schitterend groot terras met uitzicht over het water.
Ik ben zonder het te weten zo een reclamefolder van de Oostenrijkse bergsportvereniging binnengevallen.
De laatste meters naar de ingang zet ik er stevig de pas in: hier komt een ijzervreter! Dat u het maar weet.

Op het terras aangekomen loop ik weer gewoon de bewoonde wereld binnen. Je kan hier namelijk makkelijk vanaf de andere kant via een echt breed pad in 4 uur uit het volgende dal naar boven lopen. Dus mij komt een keur aan modieuze bergoutfitjes tegemoet die met grote hoeveelheden bier hier ongegeneerd zitten te lunchen. Ik zijg neer en ben geloof ik de meest gewonde klimmer van alle aanwezigen.
Koffie! En een kaart. Het meisje brengt mij beide. Ik geniet mij dood, en maak kaartfoto’s van de komende drie etappes. Hebben is hebben.
Ik weet dan nog niet dat ik iets totaal anders ga lopen dan ik nu maar het maakt rustig en geeft overzicht.
Het weer weet niet wat het wil.
Het regent en stopt, het waait en dan weer niet.
Ik loop een rondje, zonder rugzak. Naar het volgende dal. Even heeft mijn telefoon bereik en ik zie op het weerbericht dat het waarschijnlijk over een uur gaat regenen en onweren.
Zo heerlijk eenvoudig; alleen reizen. Je overlegt niks. Je wacht gewoon een beetje af. Hangt wat rond en verandert 4 keer per uur van plan. Who cares...
Ik loop de hut binnen, en inderdaad is het uitzicht vanuit de eetzaal onvoorstelbaar: je zit als het ware 3 meter boven het meer en hebt een onbelemmerd panoRama over het water en de omringende bergen. Rudi de Bierrijder heeft geen woord gelogen. Maar toch klopt er iets niet. Het uitzicht is prachtig maar het gevoel is vreemd.
Op de een of andere manier wil ik hier niet zitten. Waarom?
Geen idee, ik loop weer naar buiten.
Daar voelt het beter.
Ik ga zitten schrijven.
Er verschijnt een mooie sportief koppeltje dat over de reling van het terras naar het meer staart, terwijl ik naar de prachtige achterkant van het meisje staar. Ze heeft stevige wandelbenen, bruin, en een prachtige kont. Ik wordt overspoelt door weemoedige melancholie. Dat zo iets moois je zo verdrietig kan maken.

In tegenstelling tot het aardige meisje wat mij eerder bediende en mij de kaarten uitleende loopt er nu een soort zure sportschoolleraar in de bediening waarvan ik even later begrijp dat het de baas is.
Ook op de muur van deze hut staat Guy de Maupassant’s: “De werkelijke waarde van reizen zit in de ontmoetingen met mensen”.
Dat stond ook op de muur van de Alm hierbeneden.
En het verschil tussen de twee hutten is onvoorstelbaar. Deze hut ligt mooi. Heeft alles om echt een paradijs te zijn. En is toch een beetje de hel. De man die het leidt en mij net bediende is een bange, afwezig, harde man waarvan je meteen proeft dat hij totaal niet geïnteresseerd is z’n gasten. Hij heeft ontwijkende ogen, er gaat heel iets anders in zijn hoofd om dan hij laat blijken. Ik wil niet zeggen dat i onaardig is maar…. Nou dat wil ik eigenlijk wel zeggen! Hij is onaardig. En onaangenaam.
Er zit geen liefde en ziel in zijn werk. Er zit een plan achter. Iets hards.
Kijk naar Bruno en zijn vrouw die ’s ochtends om half zeven het terras in in orde brengen met z’n tweetjes. Alle banken recht overend zetten zodat het water kan wegdruppelen en dan met z’n tweeën een sigaretje roken en elkaar zoenen. Nou ik moet niet denken aan een zoen die verschrikkelijk naar sigarettenrook stinkt maar zij kijken elkaar aan alsof ze in de hemel zijn.
De man hier lijkt zich enorm te ergeren dat er überhaupt gasten zijn. Alles is hem teveel, en eigenlijk toont hij zich enorm vermoeid en wanhopig door zoveel toeristische dommigheid. Ik probeer te begrijpen waarom. Waarom wordt je in vresdesnaam huttenwaard als je mensen haat...?
Waarom verbergt deze angstige bange macho alles achter een masker van ongeïnteresseerde hardheid en cynische nonchalance?
Dan komt er een groep oudere wandelaars uit het dal het terras op en onder hen zit een zonodig nog heftiger teleurgesteld ex-Alpha mannetje op leeftijd. En wie schetst mijn verbazing dat de twee heren het uitstekend met elkaar kunnen vinden.
Ze schijnen onmiddellijk iets in elkaar te herkennen en smeden een wonderlijk soort band van snijdend dédain. In het boek Ernstvuurwerk van Hotz (wat is er ooit van die schrijver geworden?) beschrijft die de jongens in zijn klas van de ambachtsschool die “tot weinig anders in staat waren dan tot wreedheid en een vettig soort lachen”. Daar doen mij deze mannen aan denken, er hangt een vreemd soort wreedheid om hun praten heen. Het is hard, betweterig, ongevoelig en bazig. Iets wat ik uit het verleden ken van concierges, kolenhandelaren, fietsenmakers en douaniers. Allemaal onderknuppels met kleine koninkrijkjes (om met Ollie B Bommel te spreken). Allemaal mannen zonder status of maatschappelijke aanzien die hun gefrustreerde mannelijkheid botvierden op bange jongetjes, zoals ik, die wanhopig op zoek waren naar ‘het geheim’, ‘de regels’ en het hoezo van dingen; en niets anders wilde dan gekoesterd en begrepen.
Nu ik ouder ben, kan ik dit soort heel goed aan. En dat voelen ze. Maar nog altijd is er die initiële kinderlijke angst en weerzin bij het ontmoeten van dit soort mannen.
Hun aanwezigheid maken de hut tot een licht vergiftige plek.
En dan zie ik het.
Rond de naast de bar verscholen stamtafel zijn allemaal foto’s ingelijst. En wat blijkt de waard was ooit een internationaal gerenommeerde klimmer die met de groten der aarde een enorme serie 6 en 7000 ders heeft beklommen.
Ik denk aan het wereldberoemde “potje pindakaas incident” waarbij een volledige Everest-Expeditie ontplofte wegens het leegeten van een potje Calvé, en realiseer mij dat bergbeklimmers in de regel vaak egocentrische keiharde macho-solisten zijn. En dan is het -lijkt mij- heel moeilijk om weer gewoon op aarde te komen.
En waar Reinhold Messner nu een internationale bekendheid is met kastelen in Alto Adige en musea gewijd aan zijn verrichtingen is deze man veroordeeld door het lot Kaiserschmarren voor toeristen rond te brengen.
Er is veel Boeddhisme nodig om die pijn te helen.

Comments