top of page
Search

21. La Vache qui ne rit pas.

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Feb 16, 2021
  • 11 min read

Updated: Feb 19, 2021



5 juli

Thee in godsnaam!

Het was zo ongelofelijk steenkoud en onrustig vannacht dat ik half gebroken wakker word. Ik ben niet zo esoterisch, maar de maan doet mij geen goed. Ik weet niet wat een klein streepje meer of minder maan uit zou moeten maken, maar God wat zijn die vollemaansnachten onrustig.

Het is koud.

Heel koud. Rond de 4°.



De zon doet er even over om over de omringende bergen heen te komen… en koude maakt je langzaam; dus alles gaat in slow-motion. Thee, mediteren, eten, inpakken. Je zou in principe binnen een half uur op, en op weg kunnen zijn als het een beetje zomer wilde worden, maar ik doe er, na mijn ontbijt en mediteren, letterlijk drie kwartier over om in te pakken.

De eerste zonnestralen kruipen boven de schitterende pieken uit. En net als ik helemaal gepakt en gezakt ben klimt er een sportief koppel naar boven. Waarschijnlijk uit de hut van gister. Om 5:00 uur opgestaan in de behaaglijke warmte van het lager en na een hete douche en een kom, met romige melk overgoten, muesli naar boven gezweefd. Als ze niet zo aardig waren had ik ze gehaat. Nadat ze eerst licht bewonderend en een tikje jaloers naar mijn kampeerplek gekeken hebben, kletsen we wat ontspannen over koetjes en kalfjes.

Ze zijn aardig, een beetje stijf, maar super sportief. Licht bepakt. Duidelijk op een meerdaagse huttentocht. Zo’n tocht heeft het voordeel dat je dan geen tent meesleept, geen matje en geen kookspullen.

Van de ‘big three’ twee niet en dat scheelt.



Je overnachting-systeem (tent, hangmat of bivakzak), je slaapt-systeem, (slaapzak, laken zak, matje en kussen) en je kook-systeem (gasje of allesbrander en pannen) heten in hikerstermen de ‘big three’. Dit zijn je zwaarste en belangrijkste uitrustingsstukken.

Ze niet hoeven meeslepen geeft enorme vrijheid omdat je, licht als je reist, als het ware langs de paden zweeft. Maar je levert ook iets in… Je moet ‘s avonds in een hut of dorp zijn om te kunnen eten en slapen. En dat weerhoudt mij... dus draag ik die 2,5 kg extra graag mee om de ultieme vrijheid te voelen. Het idee dat ik gewoon mag verdwalen. Dat ik rechts mag gaan als ik links moet. Dat ik mijn planning op elk moment van de dag kan omgooien. Dat geeft een diep warm gevoel. Machtig. Alsof je nooit naar huis hoeft als je vriendjes moeten komen eten en jij het hele park voor je alleen hebt.



Ik geef het sportieve paar een minuut of tien voorsprong. Enerzijds omdat je allemaal je eigen hike wil lopen. Anderzijds omdat je elkaar altijd een beetje opjut.

Ik moet trouwens ook nog altijd bijkomen van mijn radbrakende nacht.


Minimaal reizen geeft minimale afleiding. Geen boeken, computers of telefoons (ja die laatste heb je wel bij je, maar met het oog op eventuele noodoproepen is gebruikt ter afleiding ten strengste verboden) en je reist alleen en dus is er, behalve de omgeving en de binnenkant van je hoofd, niets anders om je mee bezig te houden.

Zelfs tijdens het korte gesprekje van net moest ik aan mijn eigen stem wennen.



Ik heb mijn plek vier keer gecontroleerd op afval restjes. Dan moet het… er is niks aan te doen… Op een bepaald moment kan je het niet meer uitstellen: rugzak op en klimmen. En nu volgt een acht uur durende graat-tocht in de blakende zon! Ja inderdaad! Het is 19° en de hemel is wolkenloos. De uitzichten zijn acht uur lang adembenemend mooi.

Ik klim eerst vanaf 2232 meter naar 2500 meter en ik kan het natuurlijk niet laten… want als ik, even later, driehonderd meter voor mij, het stelletje zie klimmen, gaat ineens de motor van mijn machismo aan. Onwillekeurig begin ik sneller en sneller te lopen.


Wat is dat toch?

Frank, (wiens wandelnaam ‘De Majoor’ is, vanwege zijn o zo robuuste en wat traditionele uitrusting) spot er altijd mee. Volgens hem ben ik niet in staat een ander te laten ‘winnen’. Zeker niet als het een mooie jonge vrouw is. Rond 2015 liep ik met hem in de Oostenrijkse Alpen twee weken lang een prachtige tocht door de Silvretta.

(Tijdens dezelfde tocht werden door een totaal geschifte Duitser mijn schoenen meegenomen. Goed, onze schoenen leken nogal op elkaar, maar een IJZEREN wet is, dat je nooit, maar dan ook NOOIT de schoenen van een ander aanraakt.

Hij had de mijne -tegen de regels van de hut in (schoenen dienen beneden in het rek te blijven) meegenomen naar een slaapzaal en was daar om 13.00 in slaap gevallen. Slaapzalen zijn, nota bene, officieel off limits overdag. In het rek -op een totaal andere plek dan waar mijn schoenen stonden- had hij zijn eigen stappers achter gelaten. Dus toen ik om 14.00 na een lichte lunch weg wilde zag ik dat mijne waren verdwenen!!! Paniek! Na veel zoeken zag ik op een hoge plank nagenoeg dezelfde schoenen staan. En ik deduceerde dat iemand dus zich niet had gerealiseerd dat hij de zijne op de bovenste plank had gezet en balorig de mijne, die op ooghoogte stonden, had meegenomen.

Het was zondagmiddag en een hele horde mensen liep ondertussen de berg af, richting dal. Ik nam aan dat, nadat ik vluchtig de hut doorgelopen was en niemand had aangetroffen, de onverlaat met mijn schoenen de berg aan het aflopen was. Ik ben vervolgens als een speedy gonzales op de schoenen van de Duitser de berg afgerend en iedereen die ik inhaalde aan schoenonderzoek onderworpen. Niets.

Eenmaal beneden zat ik dus opgescheept met de Hanwag’s van een compleet vreemde. Goddank had ik wel het geluk dat hij een halve maat groter had dan ik. Dus heb ik, noodgedwongen, de rest van de vakantie met dubbele sokken op zijn schoenen uitgelopen, terwijl hij waarschijnlijk krimpend van de pijn zijn vakantie op de mijne heeft moeten doen. Lekker puh.

Ik liet beneden een telefonische boodschap achter bij de huttenwaard. De volgende dag kwam onze geniale professor er achter wat hij gedaan had. Later heeft hij mij per mail uitgescholden omdat ik, volgens hem, er met zijn schoenen vandoor was gegaan!!!! Een grotere idioot heb ik nooit meegemaakt).

Enfin, tijdens die vacantie kwam er op een ochtend een sportieve jonge vrouw op ons af terwijl wij ‘s ochtends aan het inpakken waren aan de oever van meer waar we sliepen.


Of ze met ons mee op mocht lopen? Ze had het net de vorige dag met haar vriendje uitgemaakt en zag het eigenlijk niet zo zitten om helemaal alleen haar vacantie voort te zetten. Blijkbaar straalden Frank en ik genoeg vertrouwen en veiligheid uit. We stemden in en vanaf dat moment liepen we met z’n drieën. Maar Frank en ik waren al wat ouder dan haar 27 lentes. Bovendien bleek zij het menselijke equivalent van een hinde en zweefde zo’n beetje naar boven. Er leek geen rem zitten op haar uithoudingsvermogen. We waren dus nog niet vertrokken of onze Française zette er stevig de pas in en ik kon niet anders dan met de tanden op elkaar te volgen. Frank heeft een veel wijzere filosofie en dieselde gewoon rustig door. Tussen mij en de hinde ontspon zich een ware hardloopwedstrijd. De hele verdere dag joegen we, weliswaar vriendschappelijk, doch verbeten, onverminderd achter elkaar aan. Het enige verschil was dat zij aan het eind van de dag ‘lekker gelopen’ had terwijl ik in een totaal katatonische spierverbijstering verkeerde.



En hier overvalt mij dezelfde ziekte. Ik kan het niet helpen.

Ik begin nauwelijks merkbaar steeds een tikje harder te klimmen en stap voor stap versnelt mijn pas zich. De zon die een half uur geleden nog bleek over de kim keek heeft nu een kracht om rekening mee te houden. Ik moet zelfs stoppen om mij serieus in te smeren.

En met mijn gezicht en benen stevig in de factor 50 van het Kruidvat (ja die soort die wit blijft en niet intrekt) lijk ik op de Dood van Pierelala die lijkbleek en witbenig door het hooggebergte snelt.

Binnen 20 minuten heb ik tortelduifjes ingehaald en verrukt over het feit dat het dan eindelijk zomer lijkt te zijn geworden heeft mijn snelheid nu die van een heuse trailrunner bereikt.


Acht uur lang verandert er bijna niks behalve de stand van de zon. Het pad slingert zich over de graten en kimmen van de Karnische Alpen en keer op keer schiet mijn hart in mijn keel zo mooi als het is. Door het vele water in de atmosfeer kan je bovendien kilometers ver kijken.



Natuurlijk mis ik nog ergens een afslag en dender gezellig twintig minuten door voordat ik werkelijk moet toegeven dat ik fout zit en nog eens 20 minuten terug moet. Ik blijk bij een ingestort gedeelte rechtdoor geklommen te zijn terwijl ik juist moest afdalen.


Dat heeft het jonge echtpaar waarschijnlijk weer mij voorbij laten steken. Na zeven uur lopen voel ik dat de factor 50 niet heeft kunnen voorkomen dat ik totaal geroosterd ben. Bovendien begint mijn water op te raken en heb ik geen idee wanneer deze tocht een einde heeft.


Over een uur moet er een col zijn die ik van bovenaf moet bereiken. Aan de ene zijde ervan ligt dan volgens de kaart een kleine Italiaanse boerenhoeve, aan de andere kant een stevige Oostenrijkse hut. En terwijl ik begint terug te verlangen naar de regen en de koelte van de afgelopen dagen begin ik een bijna loodrechte afdaling van driehonderd meter. Je ziet niet precies hoe het pad loopt maar het is heel slim uitgehouden in de rots. Elke bocht is een verrassing en een listige draai. Het verlangen naar iets fris en vooral schaduw drijft mij onverminderd voort. Mijn witte benen zijn vuurrood geworden en het zout druipt mij verblindend in de ogen.

Eenmaal op de pas wacht mij een teleurstelling. Er is er behalve de brandende zon niets. Ver in de diepte ligt in Italië de boerderij. Hij ziet er weinig veelbelovend uit. Vanwege de ligging op het zuiden lijkt hij te zinderen.

Ik duik rechts het dal in waar ik afdaal tussen bosjes brem en lage struiken. Weggedoken onder mijn lichtgewicht parapluie snak ik naar schaduw. Mijn lopen heeft langzamerhand de verschijnselen van vluchten. Ik durf niet stil te staan, bang dat ik van mijn stokje ga of totaal geroosterd wordt.

M’n benen, gezicht en schouders lijken in brand te staan. Het is echt op mijn laatste krachten, als ik nogal paniekerig begint te worden, dat er twee stevige kerels mij tegemoet klimmen. “Is het nog ver?!!”

Ik zondig tegen een van mijn eigen ongeschreven wetten: nooit vragen hoe ver iets is. Dingen liggen op vaste plekken. Ze gaan niet verder of dichterbij liggen als je vraagt “hoe ver nog”. Het maakt bovendien het doel belangrijker dan de tocht zelf. De uitzichten, de gedachten, de stappen, de geuren, alles wat reizen is, maakt de belevenis. Het ergens aankomen is slechts het inlossen van gefantaseerd doel. Als dat doel de pas was geweest, dan had daar aankomen mij met vreugde vervult. Het feit dat hieronder ergens een hut ligt, maakt dat al het andere waardeloos?

Maar mijn boeddhistische pocket-wijsheid verliest het van mijn paniek. Nee ik ben nog verre van verlicht.

Ik krijg ook meteen een stevige oorwassing van Buddah. “Of het nog ver is? Nee hoor 10 minuten!”

“Maar hij is dicht”.

“Dicht?!!”

“Ja ze zijn aan het verbouwen”.

“Maar is er dan water?” Ik vraag het net iets te paniekerig om nog cool te kunnen zijn.

“Er stromend beekje’s genoeg daar”. En we zijn elkaar gepasseerd. Ik kan wel janken merk ik, en ik ben werkelijk in paniek. Ik moet de zon uit en wel onmiddellijk.

En veel water en met veel bedoel ik zo’n twee liter.

Ik voel mijn totaal geroosterd en moet zo snel mogelijk in het donker. Dan verschijnt de hut. Of wat er voor door moet gaan. Het is een enorme, tegen de berg geplakte, bouwplaats met overal rondliggende materialen. Veel hout, cement en een enorme stapel bouwpuin.


Er staat een half afgebouwd staketsel in de brandende zon. Ik loop er omheen.

Nergens een ingang of een kraantje. Zelfs geen plek met schaduw. Ik probeer nog even tegen de zijkant tegen een muur te gaan zitten maar het is echt veel veel te warm, en veel te licht. Ik merk dat ik het donker in moet. Ik loop iets verder naar beneden zodat ik onder de bouwplaats kom. Hier de beschutting van het gebouw onder de fundamenten ligt een groot half overdekt keldergewelf. Ik zijg neer in de koelte van het beton. Na vijf minuten, als de grote paniek is gezakt en er onmiskenbaar een bonzende hoofdpijn en misselijkheid komt opzetten ga ik op onderzoek uit.

In de catacomben van de kelders vind ik lange slangen die mij, oh heerlijkheid, naar twee eenvoudige kranen leiden aan de muur. God... laat ze niet afgesloten zijn, bid ik.

Als ik de rechter opendraai dendert er een vrolijke straal helder ijskoud water over mijn schoenen. Ik barst in lachen uit. Zelfs in deze tropische omstandigheden weet ik mijn schoenen nat te krijgen.

Ik drink 1,5 liter water en zet thee. Ik klap mijn matje uit en ga rillend van de koorts liggen met mijn verbrande lijf liggen. Ik kan even niet anders.


Mijn natgemaakte zijden lakenzak rond mij heen gewikkeld ril ik van de kou en hete koorts. Mijn hoofd bonkt als een bezetene en ik neem een flinke Ibuprofen. Even later val ik in slaap met angstige dromen te midden van het bouwpuin in de verkoelende schaduw. Drie kwartier later schrik ik wakker en voel ik mij nog altijd licht en rillerig. En... ik voel een enorme diarreeaanval opkomen. Als een haas moet ik tegen de zinderende bergwand een kakplek vinden.

Ik struikel het steile struikgewas in en twee minuten later loop ik geheel leeg.

Ik probeer op te staan maar ik kan meteen weer gaan zitten: ‘wacht tot het rode licht gedoofd is er kan nog een trein komen’ Gezellig en gezond dat wandelen!

Dan strompel ik terug naar mijn schuilplek. Nu het nog zonnig is doe ik een eenvoudig wasje zodat het nog kan drogen. En dan is het gewoon wachten. Taoïstisch wachten.

Ik kan geen stap meer verzetten en hier kan ik geen tent opzetten. Maar dat interesseert mij op het moment geen zier. Desnoods slaap ik vannacht in deze bouwplaats. Dan zal ik morgen rond zes uur wel gewekt worden, door de arbeiders.

Rond zevenen kan ik al iets beter op mijn benen staan. Ik laat mijn spullen achter en ga een beetje rondkijken in de omgeving. De kaart leert dat het dichtstbijzijnde dorpje drie uur lopen is... en nog vijfhonderd meter stijgen en duizend meter dalen. Dus moet ik hier in de buurt ergens een vlak stukje vinden.



Heel veel Oostenrijkse dorpen, die in de rivierdalen liggen hebben vlak onder de top van de tegenoverliggende bergkam een hut van waaruit je kan klimmen en wandelen. Deze is dicht omdat hij de afgelopen jaren waarschijnlijk te klein bleek. Jammer want die oude hutten hebben vaak veel meer sfeer en stijl dan de nieuwe. Honderd meter onder de hut, langs het pad dat nu een weg geworden is staat zowaar een bankje. Met daarnaast een vee-omheining. Een vierkant houten, soort van hok op het enige vlakke stukje berg. Ernaast een heel klein beekje: dertig centimeter breed, maar snelstromend uit een tien meter verderop gelegen bronnetje.

Hier is het dus: de plek voor vannacht.



Als ik een beetje voor me uit zitten staren verschijnt er een groepje van drie jongeren met fotoapparatuur vanuit het dal. Ze zitten, zo blijkt, op een fotocursus en zijn de bergen ingestuurd om het winnende plaatje te maken voor hun eindpresentatie.

Als zij verdwenen zijn volgt een half uur later hijgend en puffend een wat dikke jongen, die blijkbaar ook bij de cursus hoort. Waar zijn vrienden zijn? Ik wijs naar de col die nu van onderaf onneembaar ver lijkt.

De jongen zucht gelaten en vermoeid. “Ach” zegt hij, “hier kan ik net zo goed leuke plaatjes schieten”. Hij plof naast mij neer. We praten wat. Het is een eenzame ziel die morgen weer in Duitsland aan het werk moet. Hij gaat vanavond nog met zijn medecursisten uit eten dan schijnt er nog een soort van feestje te zijn en dan moet hij om 4:30 uur op om morgenochtend rond een uur of negen weer aan zijn bureau in Mannheim te zitten. Hij had zich op deze cursus ingeschreven, maar klaagt… het is niet wat hij er van verwacht had.

Dan verschijnt bellend een koe die nieuwsgierig steeds dichterbij sluipt. Ik maak een Milka shot van de droevige jongen en ‘La Vache Qui ne Rit pas’.



Dan sleep ik mezelf weer naar boven en haal mijn spullen.

In de late avondzon zet ik een half uur later mijn tent op en kook water uit het beekje.

Ik maak een heuse warme maaltijd. Met soep en instant-pasta. En voor het eerst sinds vanochtend acht uur is het fris.



Een zachte koele wind waait uit het westen en zit een beetje vocht in de avond lucht. Ik vraag me af waar het paartje van vanochtend nu is. In Italië? Beneden in het dal? Onder mij beieren de koeien er sloom op los. Een roze gloed slaat over de heuvels. Ik ril over mijn hele lijf. Met mijn iPhone op selfiestand kijk naar mijn gezicht. Ik ben een roodverbrand en zie er verdomd goed en ontspannen uit.

Eindelijk…De tocht is werkelijk begonnen.



 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

1 Comment


Miguel Stigter
Miguel Stigter
Feb 16, 2021

Fijne etappe weer, Marc. La vache qui rit, maar...een bellende koe??? Klingelend wellicht. 👍

Like

Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page