top of page
Search

19. Salute!!

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Jan 21, 2021
  • 17 min read

Updated: Jan 23, 2021


ree

Schoonheid geeft je vleugels. Dat was vroeger al zo toen ik met mijn maatje Paul door Europa fietste. Vlakke etappes voelden zwaar, maar in de schoonheid van de bergen trapte je makkelijk 100 km weg. Ook nu: de schoonheid en de adrenaline van de beklimming doet mij vliegen. Door velden met onbekende bloemen. Bosjes en geitenpaadjes die liefelijk slingerend dalen. Een half uur later: een tweede, grote verzameling Cabanes. Een groepje van ongeveer vijf geheel vervallen gebouwtjes van natuursteen. Ruïnes eigenlijk. Dertig meter lager het einde van een bosweg. Tot hier kon je dus ooit komen met karren en wagens. Hoogstwaarschijnlijk hebben de herders hier gewoond in de winter en was hogerop het zomerverblijf.

Ik heb geen kaart, en een langzaam zeurende pijn ontwikkelt zich aan de hiel van mijn rechtervoet. Ook zo makkelijk. In de wildernis heb je geen keus: je moet door en… zeuren heeft geen zin. Lekker overzichtelijk.

Ik weet niet hoe het met andere wandelaars zit, maar ik heb welbeschouwd altijd pijn. Altijd ergens. Benen, voeten, rug, schouders. En als je redelijk pijnloos bent, ben je of stijf of moe. Ik heb het al eerder gezegd: eigenlijk is dat lange-afstand-lopen totaal van de pot gerukt. Ik weet nu bijvoorbeeld niet waar en hoe ik vanavond slaap. Op elke plek waar je na twee uur ‘s middags je tent kan neerzetten vraag je je af of het niet beter is er gewoon te blijven en te gaan liggen soezen in de zon. O.K. dat is dit jaar geen optie want ik heb nog geen zon van betekenis mogen aanschouwen. Maar bij wijze van voorbeeld.

Zonnige momenten zijn daardoor wel vette hoogtepunten deze tocht. Zoals eerder vandaag op de col. De zon laat zich precies 10 minuten zien en je wordt meteen diep emotioneel en aangedaan. Waarom geef ik er op zo’n dag als deze niet veel eerder de brui aan?

Er stroomt een stevige beek aan de voet van de open plek. Ik neem mij voor dit keer met droge voeten aan de andere kant te komen.

Springend van steen tot steen lukt het mij de lagere oever te bereiken. Daar gaat de bosweg verder: een karrenspoor door een statig oud loofbos. Beuken en eiken met de geur van lichte verrotting en paddenstoelen. Het is een eindeloos lijkend, dalend pad dat nu de beek volgend zich een weg omlaag slingert.

Ik loop en loop... en loop.

Na ongeveer twee uur is er niets veranderd om me heen. Het pad is modderig, her en der tekenen van houtvesterij. Af en toe een enorme met water en tractor-sporen gevulde modderpoel waar de houtvester-draglines hebben gekeerd en waar een zwaar zoemen hangt van duizenden muskieten.

Mijn benen kunnen niet meer merk ik.

Er klopt steeds een sluimerende zweepslag in mijn linker kuit.


Niet verwonderlijk want twee jaar geleden bleef ik als door een wonder gespaard, toen ik in Italië, door een stommiteit, van een op hol geslagen trekker met ijzeren rupsbanden viel. Of beter ik werd gekatapulteerd toen het gevaarte een boom raakte op weg de afgrond in. Ik kwam voor de rupsbanden terecht en met een grommende kracht reed het gevaarte vervolgens over mij heen. Dat wil zeggen over mijn rechterbeen. De afstand van mijn knie tot aan mijn enkel is precies 36 cm. De rupsbanden waren 34 cm breed. De kansberekening dat dat goedkomt is ongeveer nul. De tractor had net zo goed over mijn hoofd of borst kunnen rijden. Maar de voorzienigheid koos precies recht over die 36 cm onderbeen!

Niets vitaals geraakt. Niets gebroken!!! (De trekker had mij in de vochtige grond gedrukt) Slechts mijn kuitspieren intern tot filet-américain gehakt.

Deze wandeling is meer dan alleen een poging tot catharsis qua liefdesverdriet en zelfaanvaarding. Het is ook een lichamelijke test: kan mijn lijf dit wel na dat vreselijke ongeluk?

En tot nog nu toe ben ik tamelijk opgetogen maar sinds het begin van de tocht -toen ik in Tarvisio de berg opstapte- heeft dat rechterbeen steeds een heel klein beetje gezeurd. Zachtjes, op de achtergrond. De rechterkuit is ook groter en dikker tegenwoordig. Met her en der een zweem van blauw-paarse bloeduitstortingen. Bergop strek je de spier over de hele lengte.

Maar bergaf (zoals de afgelopen twee uur) wil die spier eigenlijk de hele tijd in kramp schieten. En alles maar dat niet! Dat soort levensgevaarlijke onzin kan ik mij natuurlijk niet veroorloven.

Het lichaam lijkt soms een persoon, het voelt gewoon situaties aan. In stress momenten geeft het nooit op. Maar op het soort momenten als nu: lui afdalend, komt het mij als een zeurderige bejaarde ober de rekening presenteren voor geleden schade.

Het bospad is ondertussen ideaal: roestbruine bladeren en naalden ondervoeds geven een licht verend oppervlak. Het is 15° en droog. Er fluiten vogels in de boomtoppen en de omgeving heeft een zeven op de ‘Harry Potter schaal’.

Tot twee keer toe lijkt de kuit op het punt te staan om totaal in kramp te schieten.

En dan uit het niets overvalt mij, midden in het bos, een heftige moedeloosheid. Ik wil niet meer. Ik wil gewoon überhaupt niet meer. Ik wil aan een zwembad in de warmte gewiegd worden in de armen van een geliefde. Fuck deze boslucht, dit domme geploeter dat niets betekent, oplost of oplevert. Ik wil de geur van een mooie vrouw en mijn hoofd op haar borsten en halo’s van licht tussen mijn ogenharen. Als lekgeslagen vloeit plotseling al mijn energie uit mij. Meteen doet mijn hele lichaam pijn. M’n schouders zijn blauw van de banden van de rugzak. Mijn bekken beurs van de heupband. Mijn voeten doen aan de onderkant pijn. Door vijf dagen natte voeten heb ik kriebel tussen mijn tenen die op hun beurt blauw gebutst zijn door het stoten en schuren. Mijn achillespees lijkt op knappen te staan. Ik heb hartzeer, mijn benen geven de geest en ik kan plotseling de kracht niet meer opbrengen om ook nog maar één stap te zetten.

De rugzak glijdt af en twee tellen later lig ik op mijn rug op het pad. Mijn benen omhoog tegen een den. Met tegenzin eet ik wat noten. Het helpt niet. Om mij heen trekt de natuur zich ondertussen niets aan van mijn inzinking. Bomen staan redelijk boomachtig te ritselen. De beek stroomt onregelmatig richting dal. Het bos ligt traag te liggen om mij heen. Het is tegelijkertijd wanhopig-makend-onaangedaan en geruststellend saai.

Ik wil niet meer.

Ik wil niet meer.

Ik wil niet meer.

Niet lopen, niet alleen zijn, niet mij inspannen, niet niet weten waar ik ben, of niet weten waar ik zal slapen. Ik heb onthechting zowat tot God verheven. En ik wil ergens bij horen. Dat iemand zich zorgen over mij maakt.


ree

Het is zo oud als de mensheid: je midden in een bos afvragen: waarheen?

“Nel mezzo dell Camin di nostra vita, mi retrovai per una selva oscura che la diritta via era smarrita” schrijft Dante: sindsdien geen nieuws.

Dit moet een idyllisch plaatje zijn: wandelaar met benen tegen een boom. Hoe 19e eeuws…

Maar ik voel me alleen en kut.

En ik ben bang.

Geen kaart, en hoe ver is het in vredesnaam naar een plek waar ik mensen tref. Iets kan drinken? Kan slapen?

Niet in het bos. Alsjeblieft niet in dit bos.

Na een half uur en een heel korte power napje van anderhalve minuut voel ik de temperatuur weer zakken.

G.V.D. Wanneer wordt het hier zomer?

In arren moede pak ik mijn spullen weer op.

De rugzak voelt 25 kg. Ik sjok door.

Balorig hangen mijn stokken om mijn polsen te bundelen.

En door en door…

Na weer een heel uur lopen, dat voelt als drie, begint de beek te razen. Het klinkt alsof hier water zich in een denderende waterval naar beneden stort. Een zijweg. Met een bordje: Forra del Bordaglia 2 km.

Keuzes keuzes. Ik wil heel graag die waarschijnlijk schitterende uitgesleten kloof zien die de Forra hier blijkbaar is. Maar ik ben gesloopt

En 2 km naar beneden om er dan misschien achter te moeten komen dat het pad op een overhangende uitzicht-richel doodloopt trek ik echt niet. Zeker als je dan ijskoud en doorweekt van het opspattende water weer 2 km terug omhoog moet. Nee, dan maar de makkelijke brede weg deze keer. Mijn foutlopen aan het einde van de dag bij Achomizer-alm ligt nog vers in het geheugen.

Terwijl het watergeluid zich langzaam verwijderd, buigt mijn steeds breder wordende weg naar rechts. Gebladerte wordt grind en na 20 minuten begint het bos uit te dunnen. Dan maakt mijn hart een sprongetje! Daar tussen de bomen, op ongeveer een kilometer, ligt een bouwwerk. Een schuur of silo lijkt het wel. Ik nader tekenen van leven. Plotseling verschijnen en visioenen van koppen cappuccino en borden pasta… Maar de weg wil mij niet rechtdoor hebben en buigt steeds verder naar rechts. Totdat ik weer twintig minuten verder merk, dat ik van de bebouwing wèg, langs een diepe rivierbedding loop.

Ik kan niet meer… Maar ik heb geen keuze. Ik sta in een woest houtvesters-gebied waar enorm is huisgehouden. Overal rondslingerende stammen, bergen schors, modderpoelen en bandensporen. In de verte blijkt er eindelijk een klein bruggetje over de rivier te zijn. Vlak naast een enorme hijsinstallatie die stammen vanaf de tegenovergestelde helling naar beneden brengt. Grote delen van de berg aan de andere kant zijn kaal.

Maar het werk ligt stil… Er is niemand te bekennen.

Dan realiseer ik me dat het waarschijnlijk al dik na zessen moet zijn.

Het pad is door de werkzaamheden verdwenen en na de brug overgestoken te zijn moet ik, moe als ik ben, een stuk cross-country door de bossen. Ik klim met mijn tong op mijn schoenen omhoog langs een glibberige helling en dan sta ik op een heuse asfaltweg. Ik moet koffie of iets eten. En bij die gebouwen moet toch een café zijn. We zijn verdomme in Italië. Ik loop terug over de weg na vijfhonderd meter passeer ik een heuse marmergroeve en na nog eens een kilometer doemen er een aantal gebouwen op, statig en verlaten.

Het is een vakantiekolonie… Dicht natuurlijk vanwege de Covid. Casa di Vacanza Don Bosco’ staat er op een bordje. Hier is niets in ieder geval. Ik vervolg de weg de heuvel op. En als een soort Fata Morgana midden in de bossen ligt een gigantisch grijze blokkendoos. Boven op de daken staat een billboard: ‘L’aqua di Carnia’. Dit is een van die plekken waar Italiaans bronwater wordt gebotteld. Een mammoetfabriek gebouwd recht op de bron. Verder niets. Geen mens. Ik slof terug.

Bij het voetbalveldje van het jeugdkamp gooi ik mijn rugzak neer. Dan maar hier vannacht. Even verderop tussen de gebouwen is een waterkraantje. Ik pis in het bloemperk en slof naar de weg. Daar staat een abri met een wegwijzer: naar beneden staat Forra del Bordaglia 2 kilometer.

Ik kan wel janken ik had gewoon moeten afslaan nu heb ik dus de Forra gemist en omgelopen: 4 kilometer extra.

Het maakt allemaal niet meer uit. Ik ga zo mijn tent opzetten. Soep koken. En het laatste broodje van mijn vrouwtje eten. En melk drinken. Fuck de wereld. In de abri hangt een ruwe overzicht kaart van het gebied. Maar ik kan er geen touw aan vast knopen want ik weet niet eens waar ik ben.

Mooie boel. Ik zijg neer op de grond.

Over de heuvel verschijnt er hond op een afstand gevolgd door een vrouw…


“Scusi Lei mi può dire dove siamo?” "Pardon kunt u mij zeggen waar ik ben?"

De vrouw kijkt mij bevreemd aan. Het is ook een beetje raar om iemand te vragen waar je bent. Het meest logische antwoord zou zijn “hier“. Maar ik weet niet hoe ik het anders moet verwoorden. Ze moet zien dat ik helemaal gesloopt ben.

Wat ik bedoel?

Ik wijs op 't ruwe kaartje dat met punaises in de abri is geprikt. En leg haar uit dat ik bezig ben de Alpen door te reizen en dat ik niet meer weet waar ik ben en geen kaart meer heb. Ze is nieuwsgierig.

De Alpen door? Dat is een eind rijden!

Nee lopend.

“???”

Maar waar is dan mijn bagage wil zij weten. Ik wijs naar het sportveldje voor de vakantiekolonie. “Daar staat mijn rugzak“

Het wil er nog niet helemaal in bij haar dat ik het plan heb om lopend van Triëste naar Monaco te trekken. (ter vereenvoudiging van het verhaal vertel ik maar niet dat Slovenië dicht was; het is allemaal al ingewikkeld genoeg zie ik)

“maar waar slaap je dan? “

“In een tent“

Er is een mengeling van ongeloof en bewondering. Raar, ze lijkt het niet te geloven, maar vindt het tegelijkertijd stoer.

Ik vraag haar waar ik hier in de buurt wellicht een kaart van het gebied zou kunnen vinden. En dan komt ze met een enorme hoeveelheid ratelend Italiaans die ik -mede omdat ik zo compleet kapot ben- niet helemaal kan volgen. Maar de kern lijkt te zijn dat het gekkenwerk is als ik hier vannacht in een tentje verblijf.

Ik moet met haar mee. Naar huis. Daar moet ik slapen. En dan morgenochtend een kaart halen bij de edicola.

ree

Meestal bedank ik voor zulke uitnodigingen. De overgang van alleen zijn naar het sociaal moeten doen in situaties die je helemaal niet kent, terwijl je eigenlijk doodmoe wil mediteren, scheten laten en stinkend gaan slapen, is nogal heftig.

Maar deze tocht maakt dat ik helemaal anders reageer dan ik zelf verwacht.

“Als dat mogelijk is?“ Vraag ik.

"Ik kan net zo goed hier blijven“.

Ze weet het zeker.

Ik kijk naar haar. Het is een stoere vrouw van midden 40 schat ik. Leuk om te zien en sociaal. Even betrap ik mijzelf erop dat ik vrees dat zij hoopt dat ik straks in haar bed slaap. Maar dat is mijn verwrongen stadsgeest en gevolg van teveel opdringerige heren die in het verleden zich nogal vaak een weg in mijn broek of bed probeerden te banen.

“Graag”. Zeg ik tot mijn eigen verbazing. “Als u even wacht haal ik mijn rugzak even“.

Ik moet natuurlijk de helft van mijn spullen bij elkaar zoeken die her en der verspreid liggen omdat ik bij het neergooien ‘even snel’ mijn warmte jas moest pakken. Zenuwachtig Nederlands stress ik mijn rugzak bij elkaar. Als ik terug ben lijkt de vrouw geenszins ongeduldig. Ze speelt wat met de hond. Even later stappen we samen voort in de richting van het dorp. Ze heet Luciana en vertelt mij dat hier twee jaar geleden een orkaan over het gebied heeft geraasd en dat daarom er op zoveel berghellingen bomen plat liggen. Ze zijn al jaren bezig het slachtofferhout te bergen. Ze vertelt over het verdriet om haar man die afgelopen jaar, na een vreselijke ziekbed, thuis gestorven is aan kanker. Over haar zoon en dochter. Ik vertel waarom ik loop. En waarom zo ver en waarom alleen. Een half uur later zijn we heel oude vrienden, verbonden in menselijk verdriet en de chaos die het leven is.

We luisteren naar elkanders pijn en ik ben verbijsterd over hoe klein de onmetelijk lijkende afstanden tussen mensen eigenlijk is.

Het is nog best ver lopen. Een uur later hebben we veel gepraat en veel gezwegen. Er verschijnt een brug en we gaan heuvelop. Binnen in mijn gilt de vermoeidheid. Na tien minuten nemen we een lange trap die van de omhooglopende weg naar beneden gaat richting Avoltri. Luciana groet links en rechts mensen die haar allemaal vreemd aankijken en terug groeten.

“Ik heb mijn haar geverfd vandaar dat ze me niet herkennen“.

“Wanneer?” “Vanochtend. Ik ben eigenlijk blond” zegt de nu donker kastanjekleurige Luciana.

We draaien links de kleine hoofdweg van het dorp in. Voor nummer 20 staat een groepje vrouwen te kletsen. Men groet elkaar opgewekt, er wordt uitgelegd dat ik langs de weg gevonden ben maar niemand schijnt verbaasd of nieuwsgierig te zijn.

ree

Ik volg Luciana naar binnen. We staan in een gewelfde gang met marmeren vloer. Aan de wand hangen printen van adellijke families een wapenschilden. Rechts zijn twee deuren. “Dat was de jacht kamer van mijn man; en hier is de cantina” zegt ze terwijl ze de tweede deur opent. Een geur van gerookt vlees en worst drijft mij tegemoet. In de bijkeuken-achtige ruimte hangen talloze hammen, stukken spek, worst en salami aan het plafond. Er staan kratten zelf gemaakte vlierbessen siroop, ingemaakte groenten, gedroogde paddenstoelen. Rijen flessen wijn zonder etiket. De geur en de aanblik zijn als een soort Cocange: een luilekkerland voor volwassenen.

“Mijn zoon rookt de hammen en het spek zelf”. Er hangt genoeg voor een jaar. Aangekomen op de eerste verdieping ontwaar ik, in een smalle keuken, een slagschip van een vrouw. Ze blijkt de moeder van mijn redster. Als een eerwaardig staatshoofd verwelkomt zij mij in haar koninkrijk. Op weg van Triëste naar Monaco? Geweldig! En wat een goed idee van haar dochter om mij uit het bos mee te nemen.

Iets eten? Iets drinken? Wijn? Grappa? Ze praat een rap dialect.

Ik zijg neer aan de keukentafel. Eindelijk het gewicht van mijn voeten. “Een koffie graag!” “Natuurlijk... voordat wij uw kamer wijzen drinken we een espresso!

En als een mammoettanker beweegt zij door de minuscule keuken.

“Mooi is Carnia is het niet?“

Ik ben in staat onder deze omstandigheden alles toe te geven of te bekennen. Maar ik hoef niet te jokken: hier aan deze tafel voel ik mij in het paradijs. De vrouwen praten met elkaar. Zo heerlijk dat half niet en half wel kunnen verstaan. Als een kind van één die niet verstaat maar wel begrijpt.


Omdat ik zo moe ben is al mijn verdediging weg. Vanmiddag op de col d’Ombralet stond ik open door de adrealine, nu door uitputting.

De dochter des huises komt binnen: Illaria.

En de drie hebben een geniale gave om mij liefdevol te verwaarlozen. Ik mag zitten in het hoekje, in hun leven, dat ze doorleven. Geen verplichtingen, geen façades. Er wordt gesproken over wat er gedaan moet, gekookte word, hoe het verder moet, wie wat moet. Het Italiaans tango’t zo mijn ziel in. Pruimen in zelfgestookte Sambucca volgen.

De oma -Nonna zoals ze genoemd wordt- is een warme liefdevolle vrouw met borsten als kanonskogels in een boodschappennetje, één groot bonk liefde voor het leven; en elke tweede woord is ‘Carnia’: de streek. Ze wil als Luciana even weg is alles horen over mijn tochten, waar ik verder gereisd hebt, waar ik vandaan kom en wat ik doe. Dat ik opera's regisseer voegt zeker toe.

ree

Ik vraag haar over het leven hier: nooit elders gewoond; waarom zou ze? Het is hier sowieso de mooiste plek op aarde, waarom zou ze weg willen? Ze is een paar keer in Udine geweest -maar dat is alles. Het echte leven heeft geen verre bestemmingen nodig, vindt zij, maar een plek die je thuis kan noemen. Je bent waar je vandaan komt. Luisterend en kijkend naar haar komt al dat gereis mij inderdaad bezopen voor. We zijn de afgelopen vijftig jaar als bezetenen de wereld rond gaan crossen op zoek naar…? Ja waarnaar eigenlijk? Bovenop de berg is mijn verdriet niet minder, mijn persoonlijkheid nog altijd dezelfde en ben ik in het diepste van mijn ziel nog altijd even zoekende. Achter miljoenen en nog eens miljoenen Instagram accounts met foto’s van Bali en de Malediven zitten mensen die uiteindelijk niks anders willen dan ergens ‘thuis’ komen.

La nonna houdt, levend in deze keuken, een ideale balans tussen de populistische denkbeelden van ultrarechts en de kleine-wereld denkbeelden van eco links. Heftig verbonden met de grond en tradities is alles eigenlijk al honderd jaar hetzelfde -en weer modern in zijn eenvoud. Alsof er een groot deel van de 20ste en 21ste eeuw gewoon is overgeslagen. Dan belt Luciana de libreria voor mij. Die is tot zeven uur open en als ik mij nu installeer en wat douche, brengt zij mij daar met de auto heen. Ze neemt mij mee naar boven naar de kamer waar haar man zes maanden heeft gelegen voor hij vorig jaar stierf.

“We hebben hem hier in huis gehaald om hem te kunnen verzorgen. Hier had hij tenminste uitzicht op de bergen.“ We staan te kijken naar een lege kamer met foto’s. Het is licht en schoon zonder verlaten te zijn. Ik zie een kamer, zij ziet een leven. Er is een trap naar de mezzanine die vlak onder het dak ligt. Een bijna zolderkamertje met uitzicht over het dal en de daken.

Ik krijg handdoeken en Luciana gaat mijn bed opmaken.

Drie kwartier later rijdt zij mij het dorp in en vind ik bij het winkeltje in briefkaarten, tabak, pannen-onderleggers en puzzelboekjes een heuse kaart van het gebied van de firma Tabacco. Hoe makkelijk kan je een man gelukkig krijgen. Terug thuis krijgt Illaria, de dochter, een shiatsu klant. Die behandeld gaat worden in de sterfkamer van de vader, op de grond. De andere twee vrouwen gaan kletsen buiten en ik maak een wandelingetje. Zonder bagage of doel. Zomaar, naar de speelplaats van de school. Ik zit op een bankje. Met de kaart en mijn gedachten. Ik ben een heel klein beetje thuis.

Maar ook verlaten en verloren. Zoals je je kan voelen op een stille dag als het dooit in een skigebied. Ik heb het idee dat iedereen in de wereld ergens bij hoort, ergens thuis hoort, een vader of een moeder, een vrouw, man, vriend of vriendin heeft. De gastvrijheid van Luciana laat mij ook voelen dat ik hier maar op bezoek ben. Ik mag meegenieten van de vanzelfsprekendheid en vertrouwdheid die de familie heeft.

Ja waarschijnlijk is het bij tijd en wijle verstikkend met drie generaties in een huis maar het is een veilig nest waarin iedereen zijn plek heeft. Helder en duidelijk. En hier op deze verlaten kinderspeelplaats in het wat slordige bergstadje doet de late middag heel melancholisch aan. Ik hoor nergens, ben ook eigenlijk nergens naartoe op weg. Monaco ligt zo ver, dat het niet echt een doel is. Meer een filosofische stip op de horizon. Een figuurlijke wortel die, met een op mijn rug gebonden stok en een touwtje, voor mijn neus bengelt en zorgt dat ik dagelijks opsta en doorloop.

En dat gevoel van niet behoren wordt sterker als je temidden bent van mensen die dat wel zijn. Ik kijk het dorp over. Het vocht druipt van de bomen en de huizen. De bergen rondom toornen in flarden mist dreigend boven mij uit.

Een bekend en diep wanhopig gevoel komt op. Ik ben te rusteloos om te settelen en te behoren; en de orde van andermans leven vervuld mij met weerzin een afkeer. Maar tegelijkertijd is er constant een grote leegte in mij. Alsof er ooit pardoes een gat in mij geschoten is.

Daarom is deze tocht soms een heldhaftige queeste en soms een rusteloze zoektocht naar mezelf in de hoop te mogen behoren; te mogen aankomen. Niet alleen op een volgende plek, maar ook diep in mijn hart.

Misschien dat ik ‘het’ in mijn eindeloze zoeken al vaak heb gevonden, maar het niet heb herkend. Zo nodig nog miserabeler.

Ik sta op en loop terug. Met mijn ziel onder mijn arm. De vrouwen voor de deur zijn weg. De straat is leeg en koud. Er waait een wind die regen voorspelt.

ree

Ik loop via de openstaande voordeur de gang in en open de eerste deur, een donkerbruin gelambrizeerde kamer vol geweien, donkere kasten, zware meubelen en vitrines met medailles waartussen een hometrainer en twee mountainbikes. Ik kijk naar de foto’s van de vader des huizes in het uniform van de Italiaanse Alpenruiters. Ja hij zat in het leger had ze verteld. Met ski’s, auto’s, zomers in de bossen. Schilderijen van voorouders en mensen met in klederdracht. Je ziet dat het huis boven waarschijnlijk helemaal is ontdaan van elke vorm van herinnering. Hier ligt en hangt het bewijs van het besluit om door te willen leven. Te blijven geloven in de toekomst.

Het is stil in huis. Ik klim naar mijn kamer op de hoogste verdieping en ga op mijn bed liggen. Hoe kan je je tegelijkertijd zo thuis en zo ontheemd voelen? Ik ben zo moe, zo kapot. Ik wil slapen hier en nooit meer wakker worden.


Ik schrik uit een ingewikkelde beklemmende droom. Blijkbaar weggedommeld. Mijn telefoon staat op acht uur. Ik hoor stemmen, klim uit bed en loop naar beneden.

De familie zit rond een tafel die helemaal vol staat met eten.

“Kom er gezellig bij zitten! We wilden je niet wakker maken en zijn alvast begonnen”. Ik kan wel huilen. Mensen die op je rekenen. En rekening met je houden.


ree

Het diner houdt het midden tussen een lopend buffet, een discussie programma en een dorpsfeest. Terwijl de zoon dus huizes zich klaarmaakt voor een training wordt er ondertussen uitgebreid luidkeels gediscussieerd en gegeten. Armen strekken zich over de tafel, Illaria schenkt mijn wijn in en er wordt een onaflatende hoeveelheid informatie over wat ik eet over mij uitgestrooid. De ham komt hier vandaan, de kaas daar en olijven speciaal geoogst door die en die. Werkelijk met alles wat we eten heeft de familie een band of er hangt een verhaal aan. En alles is vervuld met een diepe trots voor de streek en gewoontes. Ik moet er speciaal gefrituurde fritatatjes proeven: een soort van met lucht gevulde knapperige liflafjes waarvan de smaak, noch de textuur, goed thuis te brengen zijn.


ree

Het is duidelijk. Carnia is het paradijs op aarde. En dat wat verweeste en weinig inspirerende stadje, waar ik mij bevind, is het centrum van het universum.

“Vier jaar geleden waren er gasten uit de Marche op een huwelijksfeest hier in het dorp. Wat hebben zij hun ogen uitgekeken! Ja hoe wij dat hier doen!“ Vertelt Luciana trots. En vervolgens krijg ik een half uur durend verslag van de twee dagen feest, inclusief alle soorten dansen, gebruiken, klederdrachten en gezangen. Foto’s komen boven. En de super stoere Illaria, die blijkens de foto’s en prijzen in het huis kampioen biathlon is (stoer met een geweer op haar rug en liggend kijkend door een loop) zingt en danst een stukje en la nonna gaat naar de keuken om weer ergens vandaan het volgende typische streekgerecht halen. Als blijkt dat ik via Collina en de Caserme di Ombralet ben gekomen vragen zo meteen of ik de voorname Enrico ook ontmoet heb: de baas van het hotel. Als ik vertel over mijn café vrouwtje blijkt ook zij een goede bekende van de familie. Evenals de herder, die ze in de winter eten gaan brengen, en die inderdaad een Roemeen is.

Luciana vertelt dat ze regelmatig met hem praat en dat hij haar heeft toevertrouwde dat hij de gelukkigste man op aarde was. Daar sta je dan met je ideeën over wat geluk behelst. Ik heb vanmiddag depressief naar de caravan van de gelukkigste man op aarde staan te kijken. Ik ben er nog lang niet in mijn leven bedenk ik mij.

Al mijn, zo bijzondere, ontmoetingen van vandaag waren binnen het Koninkrijk van het dal. En in tegenstelling tot mijn situatie met mijn buren in Amsterdam waar ik nog niet eens weet wie vier boten verderop woont, kennen zij iedereen persoonlijk in een straal van dertig kilometer in dit door hoge bergen omsloten gedeelte.

Mirandina heeft een beetje vies cafeetje vind Luciana, maar ze is echt een schat van een vrouw. De 23 jarige Illaria knikt instemmend. Zij vind mijn wandeltocht cool, en wil best een keer naar Amsterdam met haar vriendinnen. Voor de cultuur? Ben je gek! Om te drinken en te roken!

Ze is een schitterende mix tussen topsporter, bergmeisje en moderne stoere meid, en, net als mamma en la nonna, stevig verankerd in de grond.

En zo, terwijl de avond vordert, wordt ik langzamerhand opgenomen in de warme armen van deze familie die op geen enkel moment probeert Engels of hoog Italiaans te spreken, zodat, naarmate ik moeier en roziger word van alle wijn en talloze soorten rauwe ham, delicate gerookte salami, gebraad en knisperende salades uit de achtertuin, ik minder en minder versta maar alweer meer en meer begrijp.

Ik maak mijzelf wijs totaal vloeiend te zijn in het Carnia-dialect. Dat is niet zo, maar wat zou het? De drie vrouwen maak het niet uit, die bezingen de schoonheid van het leven en drinken op onze ontmoeting. Ik leun in mijn stoel en voel me intens gelukkig.

 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Comments


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page