17. Als er een schaap over de dam is
- Marc Krone

- Jan 21, 2021
- 8 min read
Updated: Jan 23, 2021

De weg verheft zich snel boven het dorp en na 10 minuten bereik ik de zendmast.
Het dorp ligt met de regen op de daken te glanzen in de middagzon.
Sommige dingen zijn jaloersmakend mooi omdat ze er geen moeite voor hoeven te doen. Turgenjev omschrijft in Eerste Liefde de verpletterende indruk die Zinaïda op Vladimir maakt met precies dat: totale ongekunsteldheid. Onaangedaan verplettert ze de arme ziel.
Zo loop ik een beetje door de natuur de afgelopen dagen. Platgeslagen door zoveel schoonheid dat ik af en toe mijzelf totaal vergeet.
Wat ik niet moet vergeten is dat ik om 14:00 uur een afspraak heb met mijn psychologe.
Dat was niet mijn idee.
Maar het leek haar, gezien mijn totale ontreddering verstandig af en toe contact te houden.
Wat dat betreft is het misschien nog niet zo gek dat ik nog niet zo hoog zit, anders heb ik straks geen bereik.
Bij de Tim-antenne rechts heeft de waardin gezegd. Vlak na de compacte installatie buigt de weg scherp rechts en na driehonderd meter langs een steil pad word ik opgeslokt door het bos.
Ik hoor een snelstromende beek en als ik de hoek om kom langs een begroeid stuk rots staat er plotseling midden in het bos een caravan.

Of beter misschien, een ex-caravan. Grote stukken plastic op het dak en een voorraad aan spullen eromheen. Gasflessen, manden, oude pallets, een stapel lege waterflessen.
Reality check: hier woont iemand. Een houtvester of een herder. Ik word al neerslachtig als ik bedenk dat het nu zomer is. Wat moet het ellendig koud en nat zijn in die half vergane sleurhut.
Ik loop een beetje met mijn staart tussen mijn benen door.
Je kan wel de grote woudloper spelen Krone, maar dit is andere koek.
Vijftig meter verder kom ik er bovendien achter dat ik voor een snelstromende beek sta en dat het pad doodloopt. Ook nog eens een zeer mátige woudloper dus, en met hangende pootjes loop ik terug. Naar de caravan. Ik snuffel even wat rond. Het moet een herder zijn: ik zie prikstokken en omheining-draad. En een hondenvoederbak.
Ik sta zeker vijf minuten stokstijf en doelloos te kijken. Probeer mij het leven van deze man voor te stellen. En een diepe moedeloosheid overvalt mij.
Dan loop ik terug.
Tot aan de antenne. En natuurlijk vind ik daar het begin van het pad. We zijn in Italië dus geen mooie moderne gele borden, maar een goed verborgen stukje hout met er op de verwachte cijfers 114 en een pijltje richting een sterk overwoekerde route.
Weinig begane paden zijn eigenlijk het allermooist, want ze hebben steeds een belofte van avontuur en mysterie. Ook hier; ik loop in een dichte gang van gebladerte. Zo af en toe lijkt er wel een vermoeden van iets eeuwenouds ondervoet. Mooi neergelegde steentjes die weliswaar helemaal overwoekerd zijn maar verraden dat iemand het hier ooit heeft onderhouden. Het is natuurlijk een dom soort romantiek dat ik mij verbonden voel met degenen die hier hebben staan zwoegen. Voor hen was het pad waarschijnlijk van levensbelang: een smokkelroute of een weg waarlangs het vee de berg op en af moest. En het regende, was koud, ze hadden blaren op hun handen en pijn in hun rug.
Ik loop hier met een Gore-tex jas mijn liefdesverdriet en angst de baas te worden. Welbeschouwd ben ik net zo verwend en geborneerd als al die mensen in die skidorpjes en hutten waar ik zo'n mening over heb.
"Ik ben een god in het diepst van mijn gedachten" schreef Willem Kloos ooit. Maar het tweede deel van de zin zou moeten zijn: "maar een schemiel in de ogen van anderen". We rotzooien maar wat aan met z'n allen en proberen onze pathetische pogingen op te leuken met een modieuze zonnebril en een sterk verhaal.
Maar uiteindelijk bestaan we voor 78% uit water en lauwe lucht.
Toch... maakt de verbinding met het zwoegen en inspanning van anderen zo'n idiote tocht als deze de moeite waard.
Vroeger was ik trots als ik de top haalde; nu ben ik het gelukkigst als ik mij verbonden voel met de mensen om me heen en die mij voorgingen. Ik word oud. Maar oh wat is dit veel leuker.
O.K. mijn lijf is niet meer 22. En mijn bed is leeg. Maar toch, terwijl ik hier in de vroege stille middag omhoog sjok straalt er beduidend meer zon door mijn wolken dan een week geleden.

Ik huil een beetje van binnen; zonder tranen. Zoals in een mooi gemaakte Russische film. Ik dicht bladeren en bomen eeuwige schoonheid toe en fantaseer mijzelf in een vertelling van Paustovsky, wiens verhalen tegelijkertijd je ziel schoon wassen en verbijsteren door eenvoud. Diens korte schets Wilde Rozen greep mij vorige maand zo bij mijn keel dat ik als een halfgare idioot een fles Primitivo leegdronk terwijl ik gelukzalig voor me uit zat te staren over de lege Corona grachten in Amsterdam.
Zijn verhalen zijn als kleine tijdcapsules die met uiterste nauwkeurigheid de schoonheid van kleine zaken bewaren. Alsof je een steen kapot slaat die hol blijkt te zijn en gevuld met schitterend bergkristal.
Flarden van gesprekken met mijn ex schieten voorbij.
Ik lig in gedachten op haar bed in L'viv en kijk naar de wolken die voorbij drijven.
En het geluk van nu vermengt zich met het geluk van toen.
Oppassen! Voor je het weet fantaseer je jezelf zo een depressie in, bedenk ik mij.
Gelukkig is het pad steil. Zwaar. Dus zweet ik me een uur lang naar boven. En dan hoef je niet meer te denken.
Ik eet bos-aardbeitjes.
De geur van Corona in Italië is een weeëge zoete luchtverfrisser, WC-eend achtige geur, die alle hand-sanitizers hebben. Elke keer als ik mijn handen gedesinfecteerd heb in een dorp of in een hut, dan ruik ik nog zeker een halve dag naar een soort bejaarde freule uit vervlogen tijden. Niet om uit te houden maar erg grappig.
Het wordt plotseling vlakker. Nog wel overal bomen maar er stroomt water onder het dichte gras. Dan dunt het uit en sta ik op een mooi tussenplateau op weg naar de col. Het pad is ook meteen onvindbaar. Er staat een geïmproviseerde omheining met prikstokken en draad. Over een van de stokken hangen wat kleren: een T-shirt en een petje.
Ik kijk om me heen. Niets en niemand te bekennen. Ook geen pad. Ik loop wat doelloos en verloren het omheinde gebied door. Hoog gras... uitkijken voor teken gaat het door mij heen. Ik zwalk wat stuurloos rond op de weide. Wat zou het meest logische richting zijn voor het vervolg van het pad? Dat zijn altijd ingewikkelde en kritische momenten. Als je de omgeving niet kent komt het vaak voor dat je vervolgpad juist op een heel onlogische plek ligt. Om bijvoorbeeld om een, verderop liggende, stroom, scheur of kloof heen te komen. Het doet je vaak navigatie fouten maken, laat staan als het zicht matig is.
Voor je het weet bevind je je op de rand van een afgrond die je niet ziet door de mist en loop je een wisse dood tegemoet.
Meer dan eens gebeurd... en met de schrik vrij gekomen gelukkig.
Na een kwartier sta ik op een vage richel in de omhooglopende heuvel; hier moet het zijn. En ik slaak een zucht van opluchting.
Lunch.

Het komt goed uit want want de afspraak met mijn psycholoog is over twintig minuten.
Door de plotselinge hysterische en onverwachte angstaanvallen die ik in maart-april kreeg, nadat mijn eerder genoemde geliefde van de een op andere dag verdwenen was, besloot ik dat nachtelijk gillend door de stad lopen een heel matige oplossing was.
En nadat we in ijzeren lockdown waren gegaan en Amsterdam totaal verlaten, en ik werkelijk helemaal niets en niemand meer zag waardoor ik, naar mijn smaak, net iets te vaak zelfmoordgedachten had, leek het mij verstandig maar weer eens met mijn psychologe af te spreken.
Die gesprekken gingen vanwege de lockdown geheel telefonisch.
En nu heb ik, terwijl ik half op een berg hang en een geïmproviseerde lunch aan het klaarmaken ben een 'check in'. Een 'even controleren of alles OK is met mij is'.
Tien minuten later hoor ik vanuit de verte een zwak geblaf en geblaat. Het lijkt erop dat er een kudde de berg af komt. Even later verschijnen er woeste koppen van bergschapen boven aan het pad.
Dan gaat de telefoon.
En terwijl ik mijn haperende geestelijke gesteldheid probeer te analyseren zwelt het geblaat aan tot oorverdovende kracht. De schapen lijken nu overal vandaan te komen. Eerst tientallen dan wel honderd. Samen met twee honden, die godzijdank, geen wraaklustige gevoelens hebben. Zoals de grote witte Pastou op de GR. 5 een aantal jaar geleden, die het grommend op mijn benen gemunt had toen ik per ongeluk in zijn kudde verdwaalde. Dat werd twintig minuten onbeweeglijk stil blijven staan om hem zo ontspannen te krijgen dat ik, uiteindelijk, voetje voor voetje in de richting van het pad kon schuifelen.
Het voelde als het staan op een landmijn die elk ogenblik een deel van je been kon afhappen.
Binnen no-time zit ik in een zee van schapen en probeer mijn zielenroerselen over het geblaat heen te schreeuwen via de matige telefoon verbinding. Temidden van zoveel onversneden aardsheid worden mijn problemen wel heel pathetisch.
Ik probeer nog iets te roepen over dat "MIJN HEFTIGE GEVOEL VAN ONVEILIGHEID EN ANGST DIE DOOR DE VERDWIJNING VAN MIJN GELIEFDE WERD GETRIGGERED DOOR HET VLUCHTGEDRAG VAN MIJN MOEDER EN DE AANRANDINGEN DOOR MIJN ACTEERCOACH IN NEW-YORK!!!"
Maar dan zie ik plotseling een bij de kudde behorende herder. Hij komt achter de honden aan het pad af omstuwd door zijn dieren. Als hij mij ziet houdt hij de pas in en kijk mij half verbijsterd half angstig aan.

Ik voel mij een dwaas met die mobiele telefoon aan mijn oor. Een verwend huilerig jongetje dat loopt te zeuren dat hij het zo moeilijk heeft.
Ik zeg mijn psychologe dat ik terug ga bellen. Of liever dat SCHREEUW ik in mijn iPhone en hang op.
De herder lijkt een Roemeen of een Bulgaar, hij heeft kaplaarzen en een totaal vergaan skijack aan dat is bedekt met stront. Als ik hem groet, kijkt hij schichtig voor zich uit en mompelt iets onverstaanbaars.
Op de open plek drijft hij de schapen binnen de omheining van oranje prikstokjes. De honden halen woest blaffend nog wat afgedwaalde lammeren terug.
De herder gaat, zonder mij nog verder een blik waardig te keuren, midden in de zee van wol op zoek naar kreupele dieren. Terwijl hij zonder pardon ooien aan de achterpoten optilt. Ik realiseer mij: hij woont natuurlijk in die caravan bij die bosbeek hier twee uur vandaan.
Ik eet wat noten en kijk hoe hij nauwgezet en stevig de beesten uit de groep pikt.
Onze onderlinge afstand is zo‘n vijftig meter. Maar melancholisch realiseer ik mij hoe ver onze levens elkaar liggen.

Ik ben bij hem op bezoek. Dit is zijn werkkamer en ik word hier gedoogd. Niets meer.
Zonder tent of uitrusting zou ik hier niet eens één nacht overleven. Maar hij lijkt met één met deze omgeving. Een met de bomen en het hoge gras en de rotsen.
Is hij gelukkig? Is hij eenzaam? Waar is hij in de winter? In die caravan?
Heel plotseling valt er een enorme last van me af. Ik voel me heel veilig en geborgen. Ondanks dat de Roemeen mij totaal negeert, geeft zijn aanwezigheid een gevoel van vertrouwen: zoals je als klein jongetje toch van de duikplank durft omdat je vader zegt dat je het kan, en naar je glimlacht.
Ik moet denken aan het geweldige filmpje waarin Maria Joao Pires zich realiseert dat ze het verkeerde pianoconcert heeft ingestudeerd als het Concertgebouworkest onder leiding van Riccardo Chailly inzet. Ze probeert hem te vertellen dat ze totaal niet voorbereid is.
En zelfs de muziek van dit concert niet bij zich heeft. Zonder een moment te stoppen, en terwijl het orkest de ouverture doorspeelt lacht Chailly haar toe: "Oh je kan het best. Vorig jaar heb ik je dit ook horen spelen". Pires zakt ineen met haar hoofd in haar handen. Er is geen ontsnappen. Ze zijn immers al begonnen. Chailly lacht haar toe: "en je was fantastisch".
Dan, nadert het moment van inzetten.
Met de moed der wanhoop legt zij haar handen op de toetsen, zet vloeiend in en speelt vervolgens foutloos het concert uit.
Het is alsof de herder zegt: “Je kan dit, ga maar!
Ik sta met mijn rugzak op naar hem te kijken; dan draai ik me om en begin de beklimming.


Comments