top of page
Search

16. Busje komt zo...

  • Writer: Marc Krone
    Marc Krone
  • Jan 21, 2021
  • 15 min read

Updated: Jan 23, 2021

3 juli 2020

ree

Afscheid is makkelijk en vanzelfsprekend in de bergen.

Je leert op een lange tocht steeds beter te openen en te delen maar ook snel los te laten. Wat dat betreft is het een ideale leerschool. Je maakt “vrienden voor het leven” die je vervolgens nooit meer ziet.

Dat heeft ook tot gevolg dat -omdat je je realiseert dat je de tijdelijke kamer-, of tafelgenoten waarschijnlijk nooit meer zult zien en je slechts elkaars voornamen kent- iedereen ongemeen openhartig wordt-. Mensen leggen hun twijfels, angsten en overwegingen bloot; tonen niet eerst hun sociaal geaccepteerd gezicht maar zijn veel sneller geneigd openheid van zaken te geven.

Niet verwonderlijk want je ziet elkaar af en toe in mensonterende omstandigheden. Zwetend, stinkend, scheldend, huilend. Er zit gewoon veel minder filter op je onder bergenstress.


Ik zat tijdens een wandeling in het Adamello gebergte uit te puffen bij een kleine hut. Er kwam een kwieke man van rond de 30 de berg af die mij “Buongiorno” beantwoordde met een glimlach en een vriendelijk “Salve!”.

Ongeveer 20 minuten later verscheen zijn vriendin. Totaal gesloopt. Zij had blijkbaar geprobeerd zijn tempo bij te houden maar toen dat niet lukte was zij met iedere stap bozer, uitgeputter en verbetener geworden. Nu beneden aangekomen, kookte zij van woede. Ik had dat niet door en groette haar vrolijk vanaf mijn zonovergoten bankje. Zij hield geen moment de pas in maar schreeuwde mij keihard in mijn gezicht “non parlarmi, non osare parlare!“ (praat niet tegen mij, waag het niet te praten). Schuimbekkend verdween ze richting hut waar zij, zo stelde ik mij voor, een bloedig einde aan de verhouding ging maken.


Ja, je probeert in het begin vrolijk te kijken en je adem onder controle te krijgen als je mensen tegemoet komt. Verend lopen! De “niks aan de hand, ik ben veel sterker en fitter dat jij” look. Maar hoe verder je loopt, hoe hoger en hoe moeilijker, hoe onbelangrijker het wordt “to keep up appearances“.

Ik heb al een aantal mensen in totale katatonische paniek uit benarde situaties moeten praten -inclusief mijzelf: uitputting en angst wijst ego zijn plek.

“One touch of nature makes the whole world kin” schrijft Shakespeare.

Baardig of zonder make-up komen we veel meer en veel beter tot onszelf en tot anderen. Nu een week onderweg ben ik verbaasd hoe open mensen tegen mij zijn. Ik zie er blijkbaar langzamerhand zo slordig, zo egoloos uit dat ik een soort menselijke biechtstoel ben geworden. Jong en oud beginnen spontaan tegen mij te praten. Dat is fijn, want als witte middelbare man ben ik in de “normale“ wereld vooral iemand die juist gemeden wordt. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat witte mannen verantwoordelijk waren voor de slavenhandel, politionele acties, 75% van de me-too schandalen, kinderpornonetwerken, de stropdas en dictatorschap. Zeker als je zo’n macho kop hebt als ik ben je verdacht. Ja, in vergelijk met een 26-jarige blonde vrouw met grote borsten heb ik het rustig. En dat is vaak een zegen -als ik die vrouwen mag geloven. Maar het heeft mij de afgelopen 20 jaar wel vaak eenzaam laten voelen.

Nu ik echter mijn clochard-uiterlijk langs de toppen van de Karnische-Alpen sleep, valt mij of diep medelijden, of Messias status te ten deel.

Het mooie is dat ik hier nooit met de nek wordt aangekeken. Dat is het voordeel van de bergen: ze zullen je nooit aanzien voor een drugsverslaafde: die halen het niet naar hierboven.

Wat je echter wel tegen komt zijn endorfine verslaafden. De meest heftige in deze categorie zijn de in het wild voorkomende trailrunners. Ik ben er de afgelopen dagen weer twee tegen het lijf gelopen. Geheel uitgemergelde leptosome, aan hardlopen verslaafde, geraamten die op de meest onverwachte momenten opduiken.


Ik verbleef ooit samen met mijn eerder genoemde vrienden Frank en Marlijn aan de oevers van het Lago di Lecco, nabij het nietszeggende dorpje Onno, toen Frank en ik besloten om de tegenoverliggende Gringa Settentrionale te beklimmen. Wij dronken om 10:00 uur een espresso in de“Last Chance saloon“: de hut in Pozzo om vervolgens via een geweldige route die ons langs de Gringa Meridionale met haar futuristisch Bivacco en een serie kettingen naar de uiteindelijke beklimming bracht.

Met dramatisch mooie uitzichten op het lago en het lager gelegen Rifugio Rosalba klommen we onder steeds dreigender luchten omhoog.

Er was geen sprake van terug kunnen: het zou ons meer dan vier uur kosten voor de Bivacco weer zouden kunnen bereiken en het terrein zou onder de dreigende regen onbegaanbaar worden. Het was dus zaak om totaal uitgeput als we waren na uren klimmen de sprint er in te zetten. Staande op een richel met vraag gerommel in de verte kijkt Frank mij aan: “gaan we dit nog wel halen” vraagt hij mij met een duidelijke ondertoon van paniek in zijn stem.

Ik kijk Frank aan en lieg glimlachend een fake ontspannen: “aww makkelijk. Gewoon een kwestie van rustig blijven en geen fouten maken” terwijl mijn hart 240 slagen per minuut doet.

Trillend en met totaal verzuurde spieren bereiken wij twee uur later de hut: als enige gasten.

Ondertussen heeft zich een hels noodweer ontwikkeld buiten. Regen slaat genadeloos neer en onweer geselt de hut. Dan gaat de deur open en verschijnt er een schier onaangedane lange magere man in niets anders dan een sportbroekje en een hemdje. Op zijn rug een gevulde rugzak waarin vers brood. Het blijkt de “huttenloper“ de man die dagelijks het nuttige met zijn training combineert door elke avond (!) hier naar boven te rennen. Oké hij heeft een makkelijker valleiweg genomen, maar is wel pas twee uur geleden vertrokken en geeft niet echt de indruk van moe te zijn of onder de indruk van het noodweer. “Just another day at die office“ straalt hij uit.

Voelden Frank en ik ons 10 minuten geleden nog helden, oog in oog met deze onverschrokken ijzervreter zijn we plotseling gereduceerd tot mekkerende baby’s.

Trailrunners zijn onuitstaanbaar.

Wij krijgen pasta, (onvergetelijke Buccatini) vlees en vers brood

Oké… dankzij het rennende geraamte.


Het afscheid van Mike en het Duitse echtpaar is warm en welgemeend.

Mike en ik zijn als oude vrienden.

We lachen nog op het voorterras van de hut dan slinger ik mijn rugzak op en zet koers naar het zuiden.

De bergen zijn nagenoeg leeg.

Was het al de meest rustige manier van reizen, dit jaar is het hooggebergte echt verlaten. En wat een geweldige ervaring is dat.

Het pad langs het meer is heiig en vochtig. Het water rimpelloos en het lijkt wel of ik in een sprookjesfilm loop. Alleen hier druipt het ook nog en geurt het naar natte vuursteen. Het geluid van de vroege ochtend is gedempt door de laaghangende mist flarden.

Ik ben alleen op de wereld.

Als ik even later Italië in loop, langs de verlate crucifix op de col en de in aanbouw zijnde hut, hult de stilte zich als een dikke jas rond mij: het enige geluid is het kraken van grind onder mijn voeten. Het is ijskoud, rond de 8° en er waait een ijzige wind rond mijn blote benen.

Ja zoals gezegd heb ik geen lange broek bij mij want: zomer. En ik heb besloten om naast mijn loopbroekje alleen een wollen legging mee te nemen dit jaar wegens gewichtsbesparing en… omdat je toch 90% van de tijd loopt dus warm blijft (is het idee). Of dit echt zo’n goed plan was after all valt nog te bezien, want als het overdag zo’n 8 °C is, hoe koud is het hierboven dan wel gedurende de nacht?

En hoe ga ik dat in een tentje overleven?

Het kan gewoon niet mijn hele tocht zo’n snertweer blijven prent ik mezelf in.

Een kilometer later vind ik twee parende zwarte berg salamanders midden op het pad. Het werpt me even terug op mijn eigen miserabele (lees: non-existente) seksleven van de afgelopen zeven maanden. Mijn hemel, ze gaan er zwart en glibberig als ze zijn flink tegen aan! Ik duw ze zachtjes de het pad af. Niet dat ik iemand hier verwacht maar je weet maar nooit.

Ze schuiven een beetje van elkaar af en ik hoor het mannetje denken “was ik net zo lekker op gang”. “Just saved your life, you horney bum” brom ik. En vervolg de afdaling.


Donkere dreigende wolken in het vergezicht, vieze sneeuwvelden, maar… Het regent niet! Voor het voor het eerst in vijf dagen heb ik droge voeten. Er steekt een heftige wind op en vanwege de verdwaalde druppels her en der doe ik mijn kilt om.

Even uitleggen. In plaats van die niet meegenomen lange broek heb ik een nylon stuk stof met klittenband dat je om je middel kan vast zetten. Dan vormt de lap een half doorzichtige witte kilt. Het is echt geen gezicht maar het schijnt je benen droog en warm te houden. Maar in het winderige weer waait hij eigenlijk vooral open en zie ik er een beetje uit als een verdwaalde dragqueen op de vlucht.

Het lijkt een redelijke uitvinding maar legt nu bij eerste gebruik al meteen zijn minpunten bloot.

Een uur later ben ik 800 meter lager. Het is ook meteen 8° warmer. Midden op het pad sta ik stil. Tussen de de bomen door zie ik het eerste dorp in vijf dagen liggen. Als een sprookjesachtig schilderij tegen een groene alm geplakt.

Ik denk: als ik straks, over een paar jaar, op mijn sterfbed lig hoop ik dat ik mij dit

moment herinner!


Er is niets extreem bijzonder maar alles klopt. Wind in de bomen, vogels, geluid van ruisend water, een dorp in de verte. Plotseling is alles NU. En hoe gek het ook mag klinken: er staan tranen in mijn ogen. Perfectie, en heel even kunnen zien wat is, in plaats van te proberen het iets te laten zijn.

30 hele lange seconden sta ik zwevend in schoonheid een potje te huilen.

Zijn het de lange maanden van pijn? Of is het de rust die eindelijk neerdaalt?

Is het loslaten? Ik weet het niet maar voor het eerst in zes en een halve maand voel ik mij 30 seconden totaal gelukkig.


Een eind verder beneden blaft er mij bij een eenzaam huis een hond tegemoet. De vrouw lijkt verbijsterd iemand te zien.

Op de weg ligt de zool van een bergschoen.


ree

Verdomd Gerdy is ooit tijdens de tweede dag van een wandeling naar bij de Cîme de Gélas haar zolen verloren.

Die bergschoenen hadden drie jaar in haar kelder gestaan en waardoor de sponzige tussenzolen die voor demping moesten zorgen zich geheel met vocht hadden volgezogen en waren gaan rotten.

Aan de buitenkant zag je daar niks van, maar nadat we de tweede dag stevig op weg waren begon één van die zolen te “Donald Dukken”: meer en meer struikelde ze over haar eigen voeten. Tijdens de eerste grote pauze -waar ik traditie getrouw iedereen van sporttape op drukplekken voorzag- tapete ik ook de voorkant van haar linker schoen vast.

Een half uur later begon ook de rechterzool los te laten, zodat ze nu met twee omzwachtelde schoenen liep.

Niet veel later begon het bovenleer over de half vloeibare tussenzolen weg te glijden.

Net voordat we op 2200m hoogte de hut bereikten vielen uiteindelijk beide zolen van haar schoenen.

Dat betekende dat één van ons -ik waarschijnlijk- twee dagen heen en twee dagen terug zou moeten lopen om ergens in een dorp in een dal, op goed geluk, een paar nieuwe schoenen te gaan kopen.

Wie echter schetst onze verbazing dat boven een Nepalese sherpa de mini-hut bestierde. Hij had behalve een paar reserve-schoenen ook nog eens dezelfde maat als Gerdy.

Binnen 12 uur van levensbedreigende pech naar hysterisch geluk.

Een week later, na nieuwe bergstappers gekocht te hebben bij een stokoud echtpaar in een winkel van Sinkel, lieten we Sherpa’s bergsneakers achter in een café waar hij zou komen ophalen.


Het dal en de weg is van een verlate stilheid.

Ik passeer een verlaten stacaravan campinkje.

Even later het gemeentebord van het dorp.

Alsof een jaar geleden hier iedereen alles uit zijn handen heeft laten vallen en er hals over kop vandoor is gegaan. Alles intact, maar geen mens te zien.

De klokkentoren, die los van de kerk, raar genoeg 30 m lager aan de rivier ligt, geeft 9:30 uur aan. Even verder is er een stokoud dorpshotelletje. Met een bar.

Ik zet mijn rugzak naast de voordeur waarop op een stuk papier geschreven staat: Gnocchi di Patate al Ragú €5,00 en zes andere al even spotgoedkope gerechten. De contorni-misti zij een whopping € 3,00.


ree

Shit, waarom is het nog geen lunchtijd?

Binnen door de breekbaar rinkelende glazen deuren bevindt zich een hoge gelagkamer met een graniet vloer, houten tafels en stoelen en een onberispelijke schone en gerangschikte vijftiger-jaren bar. Zo weggelopen uit een film van La Sica.

Er is een donkerrood espresso-apparaat dat aanstaat. Kleine pasta’s in een vitrine: Occhi di Bue en chocoladecakes.

Doodse stilte.

Naar enig twijfel roep ik: “pronto!”

Meteen heb ik het gevoel dat ik een Italiaanse film sta. Mijn stem galmt een beetje in de hoge kale ruimte en ik lijk ergens achter de glazen deuren naar de keuken geluiden te horen.

In mijn fantasie verschijnt er een jonge bezwete Anna Magnani met een theedoek in haar haar met per ongeluk zicht op haar bh door de deur en vraagt mij, half hooghartig, half uitdagend wat er van mijn dienst is, waarna zij mijn cappuccino gaat staan maken.

Maar helaas is dat alleen maar een kort droombeeld dat nooit werkelijkheid wordt.

Er verschijnt namelijk niemand.

Geen vrouw, geen man, niets.

Zelfs herhaaldelijk roepen heeft eenzelfde resultaat.

De bar is als een verlaten fata-morgana in de koele vochtige ochtend.

Ver buiten klinken geluiden van een bergdorp: een blaffende hond, een vage traktor, nadruppelende daken.


ree

Dit gaat hem niet worden.

Ik loop weer naar buiten.

Niets.

Zelfs de hond en de traktor schijnen hun adem in te houden.

Totale stilte op het lege natte tegelterras waar drie tafeltjes staan.

Ik laat mijn rugzak voor wat hij is en loopt de straat verder af naar beneden waar ik een tweede bar vermoed.

En inderdaad, honderd meter verder zit op een hoek een totaal verfrommeld café.

Er hangen wat zieltogende plantjes in potten buiten. En eenmaal binnen verschijnt er een minivrouwtje met een gezicht van stopverf en borrelglazen in haar bril.

Ze beweegt zich sloffend en schuifelend achter haar bar.


ree

Op het bord met insteek lettertjes staat dat mijn cappuccino € 1,50 kost. Ze heeft er een oudbakken jam-croissant bij.

Ik kan wel huilen van geluk.

Alles klopt. De verweesde flessen, de afgeragde toog, de wankele stoelen, de geruite tafellakens, alles is van aandoenlijke suffigheid.

Nergens wil deze bar of haar uitbaatster bij horen of uitstralen dat het meer is dan het lijkt. Als ik vraag of er misschien een winkel in het dorp is, verontschuldigd zij zich bijna handenwringend: "nee helaas, al jaren niet meer". Voor alle inkopen moeten die inwoners naar het 15 km verder gelegen stadje. "Hier is niks te krijgen".

Mijn hoop op het aanvullen van mijn voorraden, laat staan het vinden van een kaart is meteen de bodem ingeslagen.

Maar, zegt ze, ik mag wel wat van haar brood! En van de tafel in de hoek pakt ze een grijs papieren zak met vijf broodjes er in. Ik voel mij tegelijkertijd bezwaard en stomgelukkig. Vers brood!

Maar dan heeft ze zelf niks te eten?

“Ik ben niet zo'n grote eter; hoeveel wil je er?

Meer dan twee durf ik niet.

“Ik heb ook melk" biedt ze aan. En uit haar ijskast verschijnt een liter verse melk. Ik kijk naar een hele kilo. Een hele kilo heerlijkheid.

"Grazie, ik ga even mijn rugzak halen… e Lei mi può fare un'altro?"

Terug ga ik achter mijn tweede kop koffie zitten aan een van de twee tafeltjes en beeld mij in een stamgast te zijn, als de deur opengaat er een zenuwachtige middelbare heer binnenkomt. Korte broek en overhemd.

Of de ricotta er al is?

"Nee de ricotta man is er nog niet" antwoord de waardin schuifelend achter de tap.

“Hoe kan dat nou! “Hij zou er om 11:00 uur zijn!“

“Dan heeft hij nog 10 minuten“ merkt de vrouw droog op met een knikje naar de klok die op 10:50 uur staat.


ree

Hoewel dit logisch klinkt, kalmeert de bezoeker geenszins. Hij begint een letterlijk eindeloze tirade in Ladino waarbij het woord "ricotta" verbazingwekkend vaak voorkomt.

Ik luister “door mijn ogenharen“ en begint te begrijpen dat zijn hele dag, wat zeg ik, zijn hele leven, gepland is rond de aankomst van de kaas.

Terwijl hij watervalt, schuifelt mijn lieve waardin wat heen en weer achter de morsige bar.

De zoon van de man verschijnt, een jongen van zestien die waarschijnlijk is opgetrommeld om de vele kilo’s te helpen dragen. Hij hangt wat rond achter zijn telefoon en vertoont tekenen van inmense verveling. Ik kan mij dat voorstellen. Opgesloten op je zestiende in een regenachtig berg dorp met een overspannen vader lijkt mij genoeg om heftig aan de drugs te geraken. Zeker als de enige overgebleven openbare gelegenheden een verlaten hotel en groezelige huiskamerbar is. Ik hoop voor de jongen dat zijn internetbundel groot genoeg is voor alle vervelingsporno die hij, neem ik aan, verslijt, om deze verstikking aan te kunnen.

Het wordt 11.00 uur. De klok aan de beek slaat elf eenzame, gebroken, slagen.

Geen spoor van de ricotta

De vader's toon wordt nu grenzend aan wanhopig.

Raar want meestal zijn Italianen niet zo op de klok. Maar deze man lijkt een flinke tik van de Germaanse molen te hebben. Zijn constante stroom dialect richt zich nu op de onbetrouwbaarheid van de wereld in het algemeen. Nergens, nergens kan je tegenwoordig nog op vertrouwen! En hij begint een enorme hoeveelheid rampen uit zijn leven op te lepelen die zonder uitzondering de schuld van de gemene boze wereld zijn, die het uitsluitend en alleen maar op hèm gemunt heeft.

Om 11:15 uur werpt hij zijn handen in de lucht en zijn monoloog wordt het een jammerklacht.

De waardin is ondertussen onaangedaan de bijkeuken aan het schoonmaken.

De zoon bestudeert het plafond. En ik kijk met stijgende verbazing en verrukking naar deze geniale scène uit een uiterst trage film van de gebroeders Taviani.

Deze man kan zo’n naast de man die in een boom zit en “Voglio una Donna“schreeuwt tegen de maan. Het enige verschil is dat ik hier de geur van koffie en lichte verrotting plus de vochtige lucht erbij krijg, die het drama ondersteunen.

Om 11:30 uur is onze korte broek in tranen.

De ricotta komt niet.

Zoveel is wel duidelijk.

Waarschijnlijk ligt de chauffeur gewoon nog bij zijn vriendin in bed stel ik mij voor. Ik geef hem geen ongelijk: buiten miezert het. En zijn vriendin moet wel een enorme heks met een bochel zijn wil zij het afleggen tegen deze klaagman.

Om 11:40 uur staat de man gebroken op en verlaat zwijgend en verslagen het pand.

De zoon volgt.

Het is weldadig stil.

De bazin zit te niksen op een stoel. Net als ik. We horen kwetterende vogeltjes op de dampende straat.

Hoe kan je zonder iets te zeggen zo verbonden zijn. Twee werelden die met de voorzichtigheid van snuffelende konijnenneusjes elkaar heel even raken.

In mij welt een onverklaarbaar melancholisch verlangen op. Ik wil hier blijven, wonen, wachten op niets; oude kranten lezen en omringd door de stilte af en toe een wandeling naar het bord met de rode streep door de dorpjesnaam, of naar de kerk aan de beek maken. En zonder iets te hoeven doen, behoren.

Ik ben eigenlijk een beetje jaloers op deze vrouw die, in al haar alleenheid, echt ergens hoort.

Ergens bijhoort.


ree

"Quant'e?" Vraag ik haar en loop naar de toonbank.

Zij rekent mij voor op een heel klein stukje papier… Twee cappuccino €2,40, twee paste €2,20.

"Hoeveel zal ik u voor de broodjes rekenen? Is €0,50 goed? En de melk?"

Ze kijkt op het prijsje van de Spar waar ze waarschijnlijk de melk zelf gisteren gehaald heeft. €0,90.

"Precies €6,00" zegt ze bijna schuldbewust

Wat een schoonheid.

"Komt u hier vandaan?"

Ze vertelt mij dat zij een van de werkelijke orginele Collinesi is. Hier geboren en opgegroeid. Haar man is 10 jaar geleden gestorven. Haar zoon zit in het buitenland.

Ooit is ze een paar keer in Udine geweest. Maar ze hoort hier: “Una vera Collinese“.

Boven op de eenvoudige kassa, die tegen de spiegel achter de bar staat en waarin zij mij €6,00 netjes opbergt, staat een huwelijksfoto. Ik kijk in de gezichten van twee licht bevreesde en hoopvolle jonge mensen in een veel te ouwelijke kleren.

Ze moeten rond de 25 zijn; ze lijken 40.

"E Lei?" Vraag ik. Ze knikt weemoedig achter haar brillenglazen.

In haar blik lijkt heel even een herinnering aan te leggen. Je ziet bijna vlagen verleden langsdrijven; geen verdriet, maar een weemoedige herinnering aan een leven dat onvoorstelbaar ver weg ligt.

Zij wijst mij de weg naar het pad 114 dat mij naar het westen moet leiden; boven, naast de antenne van de Tim naar rechts. We nemen afscheid. Allebei onwennig en tegen onze zin.

Ik hou van deze vrouw en haar kleine wereld. En zij is duidelijk ingenomen met mijn bezoek en aandacht. We doen als gast en gastvrouw, maar van binnen voelt het als het voor altijd achterlaten van iets moois.

Ik weet dat ik hier nooit meer terug zal komen en dat ik haar nooit meer zal zien.

Daar staan we, ik toren hoog boven haar uit en in haar donkere rok en veel te grote rode wollen vest tuurt ze omhoog.

Het zal mijn liefdesverdriet wel zijn maar het voelt alsof ik een geliefde moet loslaten.

De glimlachen naar elkaar.

“Buon viaggio“

“Grazie, Anche per Lei “zeg ik. “Goede reis, u ook“.

Buiten stop ik de melk en brood in mijn rugzak en loopt de weg omhoog.


ree

Als ik op de straat boven de huizenrij kom zie ik haar de achteruitgang uitschuifelen. Ze gooit iets in de afvalbak op het binnenplaatsje en staat even stil terwijl ze in de vochtige winderige lucht om zich heen kijkt.

Als een oude koningin over haar afbrokkelende rijk.

Dan sloft ze weer naar binnen.

Ik peil het weer en de pijn in mijn voeten… en als een stiekeme schooljongen sluip ik terug. Mijn lamlendigheid en nieuwsgierigheid winnen het van mijn daggemiddelde… Toch nog even kijken of er nu wél iemand in het hotelletje, annex bar is.

Ik sluip als een dief in de nacht naar binnen. En nu verschijnt er ook een uitbater.

Het is een weliswaar stokoude, maar uiterst gedistingeerde, heer die mij met negentiende-eeuwse zwierigheid de derde cappuccino van de dag maakt, en mij daar eindelijk (oh, ze lagen mij daar zo toe te lachen de eerste keer) een zalige -beetje ongare- Occhio di Buio, een zandkoekje met abrikozenjam, bij serveert.

De heer wacht voornaam tot ik mijn bestelling achter de kiezen heb en rekent vervolgens uiterst correct, als een hoofdkelner in een Romaanse Albergo, een minimum bedrag af.


En dan.

Het is nu 12:30 uur en er is geen ontkomen meer aan. Ik kan echt geen enkele uitvlucht meer verzinnen om de vóór mij liggende beklimming uit te stellen.

Terwijl mijn voetstappen hol naklinken over de tegelvloer, werp ik mijn rugzak voor de zoveelste keer vandaag op mijn rug en sjok in de richting van de telefoonmast van de Tim waar het begin van de 114 moet liggen.

Parting is such sweet sorrow.


 
 
 

Recent Posts

See All
40. Under way

29 juli 2020 Krinner - Hoch Frederik. Het is een genoegelijke wandeling. De zon schijnt en we lopen door het sprookjesbos. Gisteren was...

 
 
 
39. Een steen in het water

28 juli 2020 6:30 dichte hut het parmantige heertje De mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest. Of in normaal Nederlands: het...

 
 
 

Comments


Join My Mailing List

Thanks for submitting!

  • Instagram
  • YouTube
bottom of page